2. Toelatingsvoorwaarden voor universitaire studies
Naast het gebrek aan pre-universitair onderwijs zijn het vooral de door de staat opgelegde toelatingsvoorwaarden voor de universiteiten die hoger onderwijs voor jonge vrouwen saboteren. Die toelatingsvoorwaarden worden in de 19de eeuw verschillende keren aangepast en dat heeft telkens gevolgen voor de inschrijvingen van vrouwen. Na twintig jaar van volledig vrije toegang tot de universiteit bepaalt de organieke wet op het hoger onderwijs van 15 juli 1849 dat hogere studies kunnen worden aangevat als men in het bezit is van de graad van ‘élève-universitaire’. Deze graad kunnen aspirant-studenten behalen door een proef af te leggen. Het biedt universiteiten een soort kwaliteitsgarantie wat betreft de eerstejaarsstudenten, die vaak een uiteenlopende middelbare scholing hebben doorlopen.
Getuigschrift van volledige humaniora
Eenmaal de eerste generatie jongens afstudeert aan de middelbare scholen opgericht na de wet van 1850, biedt het humanioradiploma op zich voldoende garanties op het niveau van de kandidaat-student en wordt de proef afgeschaft. De wet van 1857 reguleert de praktijksituatie en bepaalt dat voor de toelating tot de universiteit een getuigschrift van het volledige humaniora volstaat. Tien jaar later (1867) wordt de ingangsproef toch opnieuw ingevoerd als extra kwaliteitscontrole, nu onder de titel van ‘gradué en lettres’. Omdat er in deze periode nog geen middelbaar onderwijs voor meisjes bestaat, is het voor hen überhaupt onmogelijk een humanioradiploma voor te leggen, ergo om universitaire studies aan te vangen. Als de overheid in 1876 alle toelatingsproeven en voorwaarden afschaft, is dat dus goed nieuws voor alle jonge vrouwen die dromen van hoger onderwijs.
Emma Leclercq en Sidonie Verhelst
De vermetele onderwijzeres Emma Leclercq is de eerste om zich in 1880 aan de Université Libre de Bruxelles aan te bieden voor de studies natuurwetenschappen. Het jaar daarop ontvangt de Luikse universiteit haar eerste studentin en in 1882 is het de beurt aan Gent: de 23-jarige onderwijzeres Sidonie Verhelst meldt zich aan voor de opleiding natuurwetenschappen. De Gentse kruideniersdochter zorgt voor heel wat beroering op de auditoriumbanken. Ondanks haar geïsoleerde plek op de eerste rij moeten de lessen herhaaldelijk worden onderbroken om de rust te herstellen. De heren stoppen haar voortdurend briefjes toe en als een Roemeense student te dicht bij haar wil plaatsnemen, komt het tot een handgemeen tussen de studenten. Hoewel ze onderscheiding behaalt, stopt Sidonie Verhelst met studeren na haar kandidatuursjaren. Zo is het Emma Leclercq, die zich na haar kandidatuur aan de ULB in 1883 inschreef aan de Gentse universiteit, die de geschiedenis ingaat als de eerste Belgische vrouw met een doctoraatsdiploma. (Tot 1929 is het doctoraat het equivalent van het licentiaat of de master.) Na deze twee pioniers zet een twintigtal jonge vrouwen de stap naar hogere studies in Gent. Maar een nieuwe wet zal de volgende generatie de pas afsnijden.
De wet van 1890 sluit de poorten opnieuw
De wet van 1876 heeft de universitaire poorten wagenwijd opengegooid maar krijgt felle kritiek: jongelingen verlaten voortijdig het middelbaar onderwijs, de kwaliteit van het academisch onderwijs daalt en het aantal studenten verdubbelt met een overschot aan universitair gediplomeerden als gevolg. De overheid reageert met de wet van 1890, die stelt dat het diploma van de klassieke humaniora de enige toegangsvoorwaarde wordt voor de universiteit. Aangezien er nog altijd geen volwaardige middelbare opleiding voor meisjes bestaat, neemt de wet hen de kans om te studeren af en dat laat zich onmiddellijk zien in de inschrijvingscijfers.
De kweekschool voor studentinnen
De wetgever voorziet als achterpoortje in de wet van 1890 dat wie geen humanioragetuigschrift kan voorleggen zich voor een centrale jury mag aanbieden. Het is in dit kader dat Isabelle Gatti de Gamond in 1892 in Brussel haar drie jaar durende lessencyclus inricht. Het ‘Athenée de Jeunes filles’ dat in 1907 wordt opgericht door Rosa de Guchtenaere biedt uitzonderlijk wel een klassieke humaniora voor meisjes. Slechts via de privé-initiatieven van deze Belgische feministes kunnen meisjes zich goed voorbereid inschrijven aan de universiteit. In 1912 stroomt een eerste lichting humaniorastudentes van het Gentse meisjesatheneum door naar de universiteit. Maar de opstoot van vrouwen aan de universiteit wordt snel weer gestuit door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de opening van de Duitsgezinde Vlaamsche Hoogeschool. Enkele studentes kunnen aan de slag met hun kandidaatsdiploma en een paar zullen hun studies hervatten na de wapenstilstand, maar de meesten haken af.
De aantrekkingskracht van de nieuwe instituten
Vlak na de eeuwwisseling zorgt de oprichting van Scholen en Instituten verbonden aan de faculteiten voor extra studiemogelijkheden voor vrouwen. Om zich in te schrijven aan de Hogere Handelsschool (1906), het Hoger Instituut voor Lichamelijke Opvoeding (HILO, 1908), het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde (HIKO, 1920) en het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen (HIOW, 1927) is een gehomologeerd humanioradiploma niet noodzakelijk, maar volstaat het een toelatingsproef af te leggen. Het HILO zorgt in 1919 voor een primeur door een vrouwelijke docente te benoemen: Irène van der Bracht geeft Bijzondere methodeleer van de gymnastiek aan de vrouwelijke studenten en zal in 1925 de eerste vrouwelijke Gentse hoogleraar worden. Het HIOW is dan weer het populairste instituut bij de studentinnen en dat heeft alles te maken met de beroepsmogelijkheden in het onderwijs.
1954 en 1964
Na de Tweede Wereldoorlog wordt de overheid geconfronteerd met een tot dan toe ongekend probleem: er zijn te weinig hoger opgeleiden. Na decennia van maatregelen die de toegang tot de universiteit bemoeilijkt hebben, wisselt de overheid het geweer van schouder en zet ze de deuren van het hoger onderwijs wagenwijd open. Dat doet ze in 1954 met de oprichting van een Nationaal Studiefonds. Voortaan is ‘uitmuntendheid’ niet langer het hoofdcriterium om van een studiebeurs te kunnen genieten. De impact van de hervorming is onmiddellijk en totaal: de universiteiten worden overspoeld door studenten. In het academiejaar 1954-55 schrijven zich in Gent drieduizend studenten in, vier jaar later zijn dat er vierduizend. De stijging van het studentenaantal wordt nog eens extra gestimuleerd door de Omnivalentiewet van 1964. Die schaft het klassieke humanioradiploma als toelatingsvoorwaarde af: ook wie handel of moderne studeerde en succesvol het maturiteitsexamen aflegt, kan zich inschrijven aan de universiteit.