3. Laatse hindernis: de beroepsuitwegen

Zelfs als vrouwen de hindernissen van het middelbaar onderwijs en de toelatingsvoorwaarden overwinnen, zijn universitaire studies geen vanzelfsprekendheid: wat moet een vrouw immers met een diploma? Lange tijd is haar enige beroepsuitweg het onderwijs, maar zolang er geen middelbare meisjesscholen zijn, is er ook geen vraag naar academisch geschoolde leerkrachten. Het debat over de discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt wordt zeer expliciet gevoerd in de geneeskunde en de advocatuur. Maar het zijn zeker niet de enige sectoren waar vrouwen geweerd worden: het notariaat en de staatsfuncties bijvoorbeeld blijven tot na de Tweede Wereldoorlog ontoegankelijk voor vrouwen.

Geneeskunde

Dat het debat over de beroepsmogelijkheden voor vrouwen voor het eerst wordt gevoerd in de medische sector is niet onlogisch. Daar zijn reeds bekwame verpleegsters en vroedvrouwen aan het werk en de sector apprecieert de opvoedende en zorgende kwaliteiten die met vrouwen worden geassocieerd. Het pleidooi van de liberale volksvertegenwoordiger Eudore Pirmez om bepaalde medische beroepen open te stellen voor vrouwen botst in 1875 nog op een njet van de universiteiten maar vijftien jaar later geeft de wet van 1890 vrouwen wél de toestemming zich als arts of apotheker te vestigen.

Bertha De Vriese

De zestienjarige Bertha De Vriese, dochter van de Gentse liberale uitgever Lodewijk De Vriese, dient zich in 1893 als eerste aan voor studies in de geneeskunde. Door de privélessen die ze kreeg, passeert ze met succes de Centrale Jury en kan ze zich aan de Gentse universiteit inschrijven. Zeven jaar later studeert Bertha De Vriese met grote onderscheiding af. Ze is niet alleen de eerste vrouwelijke Gentse arts, De Vriese is ook de eerste vrouw die een universitaire wedstrijd wint en in die hoedanigheid de eerste vrouw die de Aula van de universiteit toespreekt. Ze moet er de Gentse burgemeester Emiel Braun trotseren die zich in zijn toespraak vragen stelt bij de nefaste concurrentie voor de mannelijke artsen. De briljante De Vriese zet haar opeenstapeling van primeurs onverstoord verder door in 1902 de eerste vrouwelijke assistente te worden bij de Gentse anatoom Hector Leboucq – enkele van haar preparaten zullen de 20ste eeuw trouwens overleven. Bertha De Vriese ambieert een academische loopbaan maar dat blijkt een brug te ver: het professoraat wordt haar geweigerd en ze wordt diensthoofd van de kinderkliniek van de Bijloke.

Advocatuur

Een ander symboolberoep waar vrouwen maar moeilijk toegang toe krijgen is dat van advocaat. Het kan toch niet dat kwetsbare vrouwen worden blootgesteld aan gewelddadige criminelen? In 1888 wordt het Marie Popelin, in 1888 afgestuurd aan de ULB als doctor in de rechten, geweigerd de eed van advocaat af te leggen. Het duurt nog tot 1922 vooraleer de wetgeving wordt aangepast en vrouwen de advocatentoga mogen aantrekken. De Gentse Madeleine Schauvliege, een leerlinge van het Athenée de Jeunes Filles die in 1912 de eerste kandidatuur rechten aanving en na de oorlog verderstudeert, kan door de nieuwe wetgeving na haar afstuderen in 1922 onmiddellijk aan de slag aan de Gentse balie.

Vrouwen aan de haard ten tijde van economische crisis

In de jaren 1930 wordt België getroffen door de economische wereldcrisis met als gevolg een enorme werkloosheid onder de bevolking. De overheid redeneert dat vrouwen het werk afnemen van mannen en neemt daarom maatregelen om hen dichter bij de haard te houden. Vrouwenarbeid wordt aan banden gelegd door staatsfuncties voor te behouden aan mannen (1934), het aantal gehuwde en ongehuwde vrouwen in industriële en handelsondernemingen proportioneel vast te leggen (1934) en de uitkering van de werkloze mannen met een werkende vrouw met 25% te verminderen (1935). Het zijn ongunstige tijden voor jonge vrouwen die willen studeren en een loopbaan uitbouwen. De overheid maakt het hen extra moeilijk door te sleutelen aan de studieduur binnen de 'vrouwaantrekkelijke' instituten. In het HILO worden in 1931 drie kandidaturen geneeskunde geëist vooraleer men de opleiding kan starten. De studieduur wordt naar vier jaar gebracht in respectievelijk de Bijzondere Handelsschool (1934), het HIOW (1937), het HIKO en het HILO (beiden 1942). Bovendien kunnen de nieuwe opleidingen tot tandarts (1929), dierenarts (1934) en criminoloog (1938) nauwelijks vrouwen aantrekken. Pas in 1936 promoveert de eerste (en voor WOII de enige) vrouwelijke tandarts en in 1954 (!) de eerste vrouwelijke dierenarts.

Lees verder

Deel deze pagina: