7. Integratie van de studentes in de mannelijke universiteit
Hoe de opeenvolgende generaties vrouwelijke studenten worden ontvangen door de mannen aan de universiteit is het onderwerp van mondelinge interviews die de voorbije dertig jaar werden afgenomen bij vrouwelijke alumni en personeelsleden. Over het algemeen geldt dat de relatie tussen mannen en vrouwen aan de 19de en vroeg 20ste-eeuwse universiteit, analoog aan de omgangsvormen van de midden- en hogere bevolkingsklassen, erg afstandelijk en hoffelijk is. Omdat die hoffelijkheid inherent is aan de conventies van de studenten en professoren van de burgerlijke universiteit, hoeft de academische overheid nooit expliciet gepaste omgangsvormen tussen mannen en vrouwen te reguleren.
Mannelijke studenten tussen argwaan en idolatrie
In de beginjaren schijnen de mannelijke studenten eerder vijandig gestaan te hebben tegenover hun vrouwelijke studiegenoten. Enerzijds uit vrees voor concurrentie in het latere beroepsleven, anderzijds omdat ze het niet betamelijk vinden dat vrouwen studeren en de maatschappij over het algemeen argwanend staat tegenover intelligente vrouwen. Tijdens het interbellum verliezen de vrouwelijke studenten hun uitzonderingsstatus en wordt de relatie met de mannelijke studenten gemoedelijker, zij het wel zeer gereserveerd en hoffelijk. Men spreekt elkaar niet aan bij de voornaam maar met ‘Monsieur’ of ‘Mademoiselle’. De vijandelijkheid is verdwenen maar de argwaan blijft: veel studenten betichten er hun vrouwelijke collega’s van enkel op zoek te zijn naar een echtgenoot. Tegenover de scepsis staat dat veel mannelijke studenten de vrouwelijke op een voetstuk plaatsen en adoreren. Zo gebeurt het wel eens dat vrouwen bij het binnenkomen in het auditorium worden begroet door enthousiast handgeklap. Uit angst voor opdringerige studenten en romances, worden de vrouwen nauwlettend afgeschermd door hun ouders en hoogleraren. Studentes verzamelen voor de les in de wachtkamer van de docent waar ze hun jas en hoed uitdoen alvorens ze ‘en file indienne’ naar het auditorium worden begeleid.
Hoogleraren houden afstand
Ook de hoogleraren moeten wennen aan de vrouwelijke aanwezigheid in hun leslokalen. Behalve hier en daar wat gemopper en een misplaatste opmerking over kookpotten, gedragen de hoogleraren zich correct en minstens even afstandelijk dan tegenover hun mannelijke medestudenten. Zoals het past in de tijd en zeden, bekommeren de hoogleraren zich wel om het welzijn en de veiligheid van hun vrouwelijke studenten. Zo escorteert de hoogleraar astronomie na de (avond)les zijn studentes naar huis en scheiden de professoren mannen en vrouwen in hun auditorium. Die hoffelijkheid betekent niet dat vrouwen kunnen rekenen op een voorkeursbehandeling. Ze hebben integendeel over het algemeen de indruk zich dubbel zo hard te moeten bewijzen, vooral in de het mannenbastion van de ingenieursopleiding. In de medische faculteit worden vrouwen enkel vrijgesteld van het sonderen van de mannelijke patiënten.
'De juffrouwen vooraan'
Een legendarische praktijk die mannen en vrouwen van elkaar scheidt, is de ‘meisjesrij’: vrouwelijke studenten nemen altijd plaats op de eerste rij van het leslokaal en de volgende rij blijft als buffer tussen dames en heren onbezet. Aanvankelijk is het een regel die de vrouwelijke studenten moet beschermen tegen het uitbundige studentenheerschap en een manier om het contact tussen beide te minimaliseren maar de rij groeit al snel uit tot een gewoonte waar niemand echt bij stil staat. In de seminaries en laboratoria waar de groepen veel kleiner zijn, gaan mannen en vrouwen bijvoorbeeld wel gemengd aan de slag. Vrouwen merken bovendien op dat die eerste rij ook wel gemakkelijk is: het verzekert hen van een plek in de vaak overvolle auditoria en schermt hen af van al te luidruchtige en ontuchtige jongens. De gewoonte van de meisjesrijen blijft in sommige faculteiten tot na de Tweede Wereldoorlog bestaan maar wordt niet overgenomen in de nieuwe opleidingen en instituten, zoals in de Hogere Handelsschool, het HILO of het HIOW. De strijd om de vernederlandsing van de universiteit in de jaren 1920 maakt voor een tijdje die scheiding der seksen ongedaan. Fransgezinde mannen en vrouwen gaan samen zitten boven of onderaan het auditorium, de Vlaamsgezinden doen hetzelfde. Het is echter maar een tijdelijk fenomeen. Na de vernederlandsing in 1930 komen de meisjesrijen terug om te blijven tot in de jaren 1960.
Tweede Wereldoorlog verzacht de zeden
De oorlogsjaren met alle extra regels en economische en financiële moeilijkheden brengen de mannen en vrouwen aan de universiteit paradoxaal genoeg dichter bij elkaar. Het lot dat ze delen lijkt de relaties te ontspannen en de vriendschappen te verstevigen. Een belangrijke factor is dat deze generatie ook in het middelbaar onderwijs op gemengde schoolbanken heeft gezeten. Als na de Tweede Wereldoorlog het aantal vrouwelijke studenten verhoudingsgewijs verder stijgt, normaliseren ook de relaties met hun mannelijke medestudenten verer. De galanterie van de mannelijke studenten is evenwel hardnekkig. Zo zullen hun studiegenotes ’s avonds nooit alleen naar huis moeten, maar steeds kunnen rekenen op een vriend om hen te escorteren
Studentenverenigingen
Vrouwelijke studenten nemen in de beginperiode weinig deel aan het studentikoze verenigingsleven. De strenge ouderlijke controle verhindert een lidmaatschap van een studentenverenigingen. Aanvankelijk stichten de studentes een eigen ‘Société’ met als voornaamste activiteiten uitstappen en voordrachten. De interesse voor cultuur is een constante in de hele 20ste eeuw. Op de episode van de strijd om de vernederlandsing na tonen studentes amper belangstelling voor politiek engagement en de schrikwekkende braspartijen van de traditionele studentenclubs kan hen weinig bekoren. Het is pas in de jaren 1930, met de oprichting van de faculteitskringen, dat vrouwen en mannen samen in het verenigingsleven actief worden. Opmerkelijk is dat vrouwen wel bestuursfuncties opnemen, maar zelden aan het hoofd staan van een studentenvereniging: ze zijn meestal secretaresse, penningmeesteres of ondervoorzitter. Die rolverdeling blijft trouwens tot op de dag van vandaag bestaan: slechts 1 op 4 studentenvoorzitters is een vrouw.
Tweede feministische golf
Het proces van toenadering en gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen aan de UGent kent een eindpunt op het einde van de jaren 1960 en wordt passend gesymboliseerd door het verdwijnen van de meisjesrijen. Dat komt in de eerste plaats omdat vrouwelijke studenten nu 30% uitmaken van de totale studentenbevolking: een cruciale grens om niet meer te worden benaderd als minderheidsgroep: het is niet langer het vrouw-zijn dat de studentes onderscheidt van of verbindt met hun medestudenten maar wel hun opleiding, achtergrond, interesses, politieke voorkeur... Ten tweede loopt de eerste feministische golf op haar einde: vrouwen streden en kregen sinds het einde van de 19de eeuw wettelijk gelijke rechten op vlak van onderwijs, stemrecht en loon. De UGent heeft haar lijst van pioniers afgewerkt: de eerste studente (1882), de eerste assistente (1903), de eerste docente (1913) en de eerste gewoon hoogleraar (1965) (Hoewel het nog even wachten is op de eerste vrouwelijke decaan (1978)).
Mei '68
De tweede fase van het feminisme surft mee op de golf van de mei 68-beweging die zich verzet tegen de traditionele maatschappij en moraliteit. Nieuwe feministische verenigingen en organisaties pleiten voor de seksuele en financiële bevrijding van de vrouw. Aan de UGent verschijnen feministische en lesbische verenigingen zoals de Dolle Mina’s en worden pamfletten en voorlichtingsmagazines uitgedeeld. Mannelijke en vrouwelijke studenten trekken in 1974 samen ten strijde tegen de ‘sekscontroles’ in de studentenhomes – die zijn op dat moment nog gescheiden en nachtelijk bezoek wordt niet toegestaan – een laatste symbool van de paternalistische universiteit. Tevergeefs trouwens: de homes blijven gescheiden tot 1987 maar bezoekers zullen in de praktijk wel worden gedoogd.