1. Geen hoger onderwijs zonder middelbaar onderwijs

De belangrijkste oorzaak van de late en trage intrede van vrouwen aan de universiteit is het gebrek aan een volledige cyclus middelbaar onderwijs die vrouwen voorbereidt op hogere studies. De eerste Belgische wet op het middelbaar onderwijs van 1 juni 1850 regelt enkel de oprichting van jongensscholen. Voor meisjes zijn er de vrije scholen van religieuze congregaties, waar de nadruk ligt op een toekomst als echtgenote en als moeder. Het hoogste diploma dat vrouwen kunnen bereiken, is dat van onderwijzeres.

Privéscholen

De Belgische feministe Isabelle Gatti de Gamond brengt daar verandering in. Zij heeft begrepen dat onderwijs een belangrijk wapen is in de emancipatiestrijd van de vrouw en sticht in 1864 in samenwerking met het Brusselse stadsbestuur de eerste stedelijke middelbare meisjesschool. Ook in andere steden worden naar het voorbeeld van Gatti de Gamond privéscholen opgericht. Pas in 1881 neemt de overheid initiatief en organiseert ze met een nieuwe wet de oprichting van vijftig middelbare meisjesscholen. Maar van een pre-universitaire opleiding is nog lang geen sprake: het onderwijs blijft in deze nieuwe meisjesscholen beperkt tot de lagere graad en inhoudelijk ligt het accent op de huishoudelijke taken zoals handwerk en huishoudkunde. 

Athenée de Jeunes Filles

Het is opnieuw Gatti de Gamond die de volgende stap zet naar hoger onderwijs voor meisjes. In 1892 richt ze in Brussel de ‘cours d’éducation’ op: een drie jaar durende lessencyclus die meisjes voorbereidt op examens voor de Centrale Jury. Het initiatief krijgt navolging in Luik en tenslotte ook in Gent, waar Rosa De Guchtenaere, een oud-leerlinge van De Gatti de Gamond, in 1907 het ‘Athenée de Jeunes Filles’ opricht. De school biedt meisjes een klassieke humaniora aan, waardoor de overstap naar de universiteit mogelijk wordt. Dit meisjesatheneum zal na de Eerste Wereldoorlog uitgroeien tot de kweekschool van de vrouwelijke studenten van de Gentse universiteit.

Een definitieve doorbraak in de vorm van volwaardig middelbaar onderwijs voor vrouwen komt er pas in 1925. De socialistische minister van Onderwijs Camille Huysmans schakelt de onderwijsprogramma’s van lycea (voor meisjes) en athenea (voor jongens) gelijk. Voortaan bieden ook de middelbare meisjesscholen klassieke humaniora aan.

Naoorlogs gelijkekansenbeleid

Na de Tweede Wereldoorlog doet de overheid inspanningen om de verschillen tussen het middelbaar en het hoger rijksonderwijs voor jongens en het onderwijs voor meisjes weg te werken. In het naoorlogse België staat de publieke opinie gunstiger tegenover werkende vrouwen en er is een economische behoefte aan meer en beter opgeleide werknemers. Een andere factor is dat vrouwen vanaf 1948 stemrecht hebben en het dus noodzakelijk is hen op te leiden tot goede burgers die hun plichten en rechten kennen. In de meisjesscholen verliezen vakken als huishoudkunde aan belang ten gunste van wiskunde, geschiedenis en moedertaal en men probeert meisjes te overtuigen om ‘mannelijke’, wetenschappelijke, richtingen te kiezen. In de jaren 1970 groeien deze inspanningen uit tot een volwaardig gelijkekansenbeleid. Wat de doorstroming naar het hoger onderwijs betreft, slaagt dat beleid maar gedeeltelijk in zijn opzet: de inhaalbeweging van de vrouwelijke inschrijvingen aan de universiteiten is spectaculair (in Gent stijgt hun aandeel tussen 1960 en 2000 met 10% per decennium en sindsdien zijn de vrouwelijke studenten met 57% duidelijk in de meerderheid) maar de verhouding mannen/vrouwen verschilt aanzienlijk per faculteit.

Lees verder

Deel deze pagina: