Studenten van de Vlaamsche Hoogeschool
Geen Vlaamse Hogeschool uit Duitse handen!
Tijdens de Eerste Wereldoorlog opent de Vlaamse Hogeschool als enige universiteit in België haar deuren. Tussen oktober 1916 en oktober 1918 registreren zich 477 studenten. In het eerste jaar zijn 138 studenten ingeschreven, terwijl dat aantal oploopt tot 407 inschrijvingen in 1917-1918. Op die manier daalt het aantal studenten fors ten opzichte van de vooroorlogse periode. In het jaar 1913-1914 zijn namelijk maar liefst 1315 studenten ingeschreven. Die achteruitgang is te wijten aan de oorlogsomstandigheden. Heel wat studenten zijn gemobiliseerd of hebben zich vrijwillig aangeboden om het vaderland te dienen. Een minderheid heeft dan weer de wijk genomen naar buitenlandse universiteiten. Vele Waalse en buitenlandse studenten zien zich dan weer genoodzaakt de studies te staken omwille van de vernederlandsing. Bovendien wordt de Duitse inmenging op bijzonder weinig gejuich onthaald: “Geen Hogeschool uit Duitse handen!” Ook de Belgische regering in ballingschap kondigt aan dat het geen enkel studieresultaat zal erkennen bij een eventuele terugkeer. Zodoende wordt op studenten heel wat druk gelegd. Daar tegenover staat dat een inschrijving de nodige voordelen biedt, gaande van verhoogde studiebeurzen en de vrijstelling van dwangarbeid, tot extra vleesrantsoenen.
Het propaganda-offensief
Aangezien de grote meerderheid van de Belgische hoogstudenten door de vijandigheden niet kan studeren, richten het bezettingsregime en de activisten de aandacht op net afgestudeerde scholieren. Het hoger onderwijs ligt tenslotte reeds twee jaar stil. Wervingssecretariaten, massavergaderingen en vlugschriften moeten de studenten overtuigen van een Gents avontuur. De propaganda benadrukt vooral de wettelijkheid van het initiatief. Daarnaast staat de sociale rol van de studenten centraal. Zij moeten de eerste generatie zijn van het ontvoogde Vlaanderen en het Vlaamse volk bevrijden van het Franse juk. Op die manier speelt de Flamenpolitik handig in op de vooroorlogse strijd door de Vlaamse Hogeschool op een presenteerblaadje aan te bieden. Het is echter buiten het Belgische patriottisme gerekend. Net voor de opening van de Vlaamse Hogeschool op 24 oktober 1916 zijn slechts een veertigtal studenten geregistreerd voor een gelijk aantal professoren.
Vlaamse strijd of overlevingsstrijd?
Vele studenten schrijven zich in uit Vlaamslievendheid. Die hebben ze ontwikkeld in de scholierenbewegingen van de middelbare scholen. Rond de eeuwwisseling zijn immers heel wat lokale bonden ontstaan die de Vlaamse taal bestuderen. Daarin worden ze gesteund door flamingante leraren en oud-leerlingen. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zorgt echter voor een scheiding. De meeste bonden keren zich af van het activisme, meestal onder druk van de school en de sociale omgeving. Niettemin zetten kleine regionale groepen de werking verder en steunen de Vlaamse Hogeschool met een inschrijving. Vaak staan de studenten onder invloed van activistische protagonisten, zoals August Borms en Lodewijk Dosfel. Dat is onder meer het geval aan het Antwerps atheneum en de colleges van Sint-Niklaas en Geraardsbergen.
Daarnaast zal de dwangarbeid heel wat studenten naar de Vlaamse Hogeschool lokken. Het bezettingsregime beslist ongeveer gelijktijdig met de opening van de universiteit op massale schaal arbeidskapitaal op te eisen. Het is een zoveelste voedingsbodem voor het luide protest. De dwangarbeid heeft vooral een weerslag op het studentenbestand vanaf de sluiting van de Gentse middelbare scholen eind november 1917, een gevolg van het kolentekort. Hierdoor verliezen heel wat Gentse scholieren het vangnet tegen de dwangarbeid omdat ze aanzien worden als werklozen. Ongeveer een derde van de studenten uit 1917-1918 zal een opeising ontlopen door zich in te schrijven als vrije student. Het verklaart de sterke toename van het aantal studenten in het tweede jaar.
Het studentenleven
Op 27 oktober 1916 ziet het Gentsch Studentencorps ‘Hou ende Trou’ (GSC) het levenslicht. De vereniging wil de eenheid onder de studenten stimuleren en zet zich af van de vooroorlogse tradities. Naar Nederlands model is het GSC een overkoepelende organisatie waaraan verschillende clubs en kringen zijn verbonden. Ongeveer 65% van het totale hogeschoolbestand is lid van de vereniging. De grootste en belangrijkste club is de katholieke Jan Van Ruysbroeckkring, met Lodewijk Dosfel als erevoorzitter. Verder kunnen de studenten terecht in kringen met aandacht voor filosofie, literatuur of muziek. De sociëteit Uylenspieghel bevordert op haar beurt de gezelligheid onder de studenten. Vanaf januari 1917 geeft het GSC ‘Aula’ uit, het tweewekelijks studententijdschrift. Zowel sociale, wetenschappelijke, staatskundige als feministische thema’s komen aan bod.
De uitvalsbasis van het GSC is het ‘Koningshof’ op de Kouter, maar in de paasvakantie van 1917 nemen de studenten hun intrek in ‘De Halve Maan’ in de Hooiaard. Het café beschikt echter niet over voldoende faciliteiten. De lokalenkwestie is slechts één van de vele problemen waarmee het studentenleven te kampen krijgt. Een oplossing komt er pas in juni 1918, nadat de Duitse leiding in maart een herenhuis aankoopt in de Sint-Pietersnieuwstraat. Het studentenhuis blijft na de vijandigheden behouden.
Studeren aan de Vlaamse Hogeschool
Door de jonge leeftijd van de studenten wordt enkel het eerste en bijna het tweede opleidingsjaar volledig ingericht. Op die manier is er twee jaar de tijd om bijvoorbeeld de faculteiten Geneeskunde of Rechten in te richten. Studenten die een dergelijke opleiding volgen, dienen immers een tweejarig voorbereidingsprogramma te volgen aan de faculteit Wetenschappen of Wijsbegeerte en Letteren. De laatstgenoemde faculteiten trekken dan ook het grootste deel van de studenten aan. Vooral de geneeskundige en filologische opleidingen zijn populair. Daarnaast registreren de studenten zich overwegend aan de Technische Scholen, waar de toekomstige ingenieurs studeren. Slechts een klein aantal is ingeschreven aan de Hogere School voor Handelswetenschap en de Land- en Tuinbouwschool.
De Vlaamse Hogeschool lokt ook heel wat vrije studenten, hoofdzakelijk een gevolg van de dwangarbeid. In november en december 1917 overstijgt het aantal vrije inschrijvingen de regelmatige studenten. Vooral de cursussen kunstgeschiedenis en psychologie worden gekozen. Zo trekt de Vlaamse universiteit eveneens vrouwelijke studenten aan. In totaal zijn een dertigtal studentes ingeschreven die voornamelijk de cursussen psychologie of pedagogiek volgen omdat het aansluit bij hun activiteiten als lerares. De aanwas vrouwelijke studenten is alvast een opsteker voor de Vlaamse Hogeschool, want het zet de sociale en emanciperende rol van de universiteit in de verf. Ook een twintigtal Duitse militairen schrijft zich in. Zij verkiezen overwegend geneeskundige cursussen omdat het in lijn ligt met hun medische activiteiten in de Artveldestad.
De zwanenzwang
Het einde van de oorlog betekent eveneens het failliet van de Vlaamse Hogeschool. De oude Université de Gand wordt in triomf gerestaureerd en studenten van de Gentse Hogeschool kunnen niet meer verder studeren. Ook de Centrale Examencommissie te Brussel weigert de oorlogsstudenten. Pas vanaf 1922 zijn de studenten van de Vlaamse Hogeschool opnieuw welkom aan de Belgische universiteiten. Slechts een klein deel zal een strafrechtelijke veroordeling oplopen, niet door een inschrijving aan de Vlaamse Hogeschool maar omwille van ‘activisme’. Na de oprichting van de Rijksuniversiteit Gent in 1930 verenigen de ex-Gandavenses zich. Vanaf dat moment zien zij zichzelf te meer als de werkelijke grondleggers van het Nederlandstalig hoger onderwijs in België.
Kristof Loockx
Master geschiedenis
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Loockx, Kristof. "Studenten van de Vlaamsche Hoogeschool." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 22 september 2016. www.ugentmemorie.be/artikel/studenten-van-de-vlaamsche-hoogeschool