Historici Tinne Claes en Veronique Deblon


   © Benn Deceuninck


1.

“Ik ben doctoraatstudente aan de universiteit van Leuven. Ik schrijf een proefschrift over de geschiedenis van de anatomie in de tweede helft van de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw. Anatomen verzamelden toen preparaten op een grotere schaal dan voorheen. Ik heb een interesse ontwikkeld in deze -soms seriële- verzamelingen. Ik wil graag weten waarom niet alleen zeldzame dingen verzameld werden, maar ook waarom de kwantiteit zo belangrijk was.”

“Ik ben sinds 2013 verbonden aan een onderzoeksproject dat focust op de geschiedenis van de anatomie in België. We onderzoeken de ontwikkeling van anatomie als wetenschap, maar ook de culturele zichtbaarheid ervan. Een belangrijk onderdeel van anatomie is de materiële cultuur, waartoe de modellen en preparaten behoren die gebruikt werden voor onderzoek en onderwijs. We bestuderen ook hoe anatomie aan de universiteit werd onderwezen. Daarom gingen we dus op zoek naar plaatsen in België waar zich nog anatomische preparaten bevinden.”

2.

“Ik ben vooral nieuwsgierig en gefascineerd en voel minder de weerzin, die andere mensen wel voelen. Ik stel mij voortdurend de vraag waarom? Het is niet makkelijk om een natuurgetrouw preparaat te maken. Ik vraag mij af wat de anatoom op dat moment dacht en waarom het de moeite waard was om zoveel werk te steken in het conserveren van een lichaamsdeel.”

“Een collectie bezoeken blijft een bijzondere gebeurtenis voor mij. De Gentse anatomische collectie in de Ledeganckstraat is de eerste collectie die ik zag. Het was een vrij schokkende ervaring, die ik moest verwerken. Na verloop van tijd ging het makkelijker. Nu kan ik met meer gemak naar preparaten kijken. Het is alsof je een grens moet oversteken. Eens je voorbij die grens bent, gaat het makkelijker in de toekomst. Ik denk dat het niet alleen te maken heeft met het aantal keer dat je anatomische collecties hebt gezien, maar ook met de status van het object of lichaam waarmee je werkt.”

3.

“Als je stelt dat een taboe doorbroken moet worden, dan creëer je eigenlijk een nieuw taboe. Ik vind niet dat iedereen zich gemakkelijk moet voelen bij de gedachte aan sterfelijkheid of bij het zien van een dood lichaam. Dat is persoonlijk. Wel moedig ik reflectie over onze culturele omgang met de dood aan. De dood is iets natuurlijk, maar onze culturele angst voor de dood en haar materialiteit is dat niet. Een kijk in het verleden toont ons dat het niet zo ‘moet’. Vandaag zien we de dood als iets klinisch en het lijk is onderdeel van een gecommercialiseerde begrafenisindustrie. Een blik naar het verleden wijst ons op de culturele bepaaldheid van deze omgang met lijken of met andere geconserveerde menselijke resten.” 

 “Ik stel mij enkele vragen over het taboe rond erfgoedcollecties en het tonen van anatomische preparaten. Ik vind het problematisch dat lichamen en lichaamsdelen van mensen worden tentoongesteld die daar nooit de toestemming voor gaven. Mits de juiste context en voldoende informatie kan het wel verrijkend zijn om net dat verhaal achter de preparaten te vertellen. Bovendien zijn vandaag de dag preparaten in medische collecties enkel voor een select publiek toegankelijk. Ik vind dat je deze preparaten ofwel moeten tonen aan iedereen, ofwel aan niemand. Beide keuzes zijn goed te beargumenteren.”


© Benn Deceuninck 

Lees het volgende artikel in het dossier Post Mortem: Geschiedenis van de anatomie
Deel deze pagina: