3. In de campagne voor de vernederlandsing
Het thema van onderwijs in de volkstaal komt in de vroege manifesten van Vermeylen slechts eerder terloops aan bod. Naarmate de campagne voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit aan omvangt wint, zal Vermeylen echter uitdrukkelijker hierover schrijven in stukken die ook directer betrokken zijn op de politieke actualiteit. Meer nog: Vermeylen zelf zou de studeerkamer verlaten om een rol te gaan spelen op het politieke forum.
Twee Hoogeschoolcommissies
De campagne voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit komt op gang wanneer in 1896 een Hoogeschoolcommissie wordt opgericht ter bestudering van dit vraagstuk. De eis voor Nederlandstalig hoger onderwijs groeit in het besef dat met een uitsluitend Franstalige universitaire elite de agenda van de Vlaamse Beweging nooit gerealiseerd zal worden. Vermeylen volgt aandachtig het werk van de commissie en het openbare debat dat in het zog van haar werkzaamheden ontstaat. Hij werkt mee aan initiatieven voor Nederlandstalig volksonderwijs in Brussel en betuigt zijn instemming aan het Vierde Vlaamsche Studentencongres in Gent (1903), waar Julius Mac Leod, verslaggever van de Hoogeschoolcommissie, zijn visie over een trapsgewijze installatie van een Vlaamse Hoogeschool uiteenzet. Het is Vermeylens oude schoolmakker De Raet die vervolgens met een aanval op het ‘stelsel Mac Leod’ de campagne voor de vernederlandsing een radicalere richting uitstuurt en de Hoogeschoolcommissie in een impasse brengt over de te volgen strategie. Pas in 1907 volgt er een doorstart met een Tweede Hoogeschoolcommissie, waarin Vermeylen nu ook als werkend lid zetelt. Van dichtbij volgt hij nu de bewogen discussies waarin de kopstukken van de Vlaamse Beweging de strategie voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs bepalen.
Culturele én economische ontvoogding
Hoewel Vermeylen en anderen de koers van De Raet te voortvarend blijven vinden, wordt die in 1908 toch in het eindverslag van de commissie aanvaard. Waar Vermeylen de klemtoon legt op de culturele en maatschappelijke ontvoogding van Vlaanderen, benadrukt De Raet meer de economische herleving die hoger onderwijs met zich mee moet brengen. Daarom eist De Raet de vernederlandsing van de ingenieursscholen, waar veel buitenlandse studenten studeren, en wil hij eveneens in Nederlandstalig landbouwonderwijs voorzien. Het meningsverschil tussen beiden is echter niet van blijvende aard; Vermeylen tekent als een van de eersten in op het Vlaamsche Hoogeschoolfonds en ondersteunt, als voorzitter van de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen, het wetsvoorstel dat op 24 maart 1911 door de Hoogeschoolcommissie in de geest van De Raet wordt neergelegd in het parlement.
'Drie kraaiende hanen'
In de jaren tot aan de Eerste Wereldoorlog volgt er een wervelende campagne rond het wetsvoorstel met de ‘drie kraaiende hanen’ Frans van Cauwelaert, Louis Franck en Camille Huysmans als voortrekkers. Maar ook de tegenstanders mobiliseren zich in allerhande Ligues en Associations en houden meetings en verspreiden propaganda zoals de voorstanders van de wet dat doen. De bekendste tekst van Vermeylen uit deze periode van mobilisatie en campagne is Germaanse en Romaanse cultuur in België (1912). Hierin zet hij – voor een Noord-Nederlands publiek – de stelling dat het Nederlands niet geschikt is als internationale wetenschappelijke taal op zijn kop: het is juist de verfransing die de wetenschapper opsluit in een francofoon landschap. Nederlandstalige wetenschappers, voor wie er meer dan Parijs bestaat, zullen vanuit een taalminderheid zich veel meer openstellen voor de veeltalige Europese wetenschap. Deze boodschap van Vermeylen klinkt ook vandaag nog actueel.