de Heinzelin de Braucourt, Jean (1920-1998)
Jean de Heinzelin bouwde in het voetspoor van zijn voorganger Victor Van Straelen een indrukwekkende carrière uit als geoloog-paleontoloog. Hij was actief in Europa, maar gooide ook hoge ogen in Afrika. In Belgisch Congo ontdekte hij in 1950 het befaamde ‘beentje van Ishango’, dat tot op vandaag het oudste spoor van wiskunde bij de mensheid is.
Academische loopbaan
Jean de Heinzelin, afkomstig uit Marchienne-au-Pont, volbrengt zijn middelbare studies aan het Koninklijk Atheneum te Ukkel (1931-1937). Zijn opleidingskeuzes tonen zijn brede interesse voor de exacte wetenschappen: hij behaalt zijn eerste licentiediploma in de Chemie aan de ULB in 1941 samen met enkele credits in microbiologie en biochemie. Op het einde van de oorlog doet hij zijn militaire dienst als Militaire Politie bij het Amerikaans leger in Duitsland. In 1946 behaalt hij nog aan de ULB zijn tweede licentiediploma en in 1953 zijn doctorsdiploma, beide in de geologie. Hij vervolledigt zijn opleiding in 1955 met een archeologisch gericht doctoraatsdiploma aan de Sorbonne.
Vanaf 1944 begint zijn wetenschappelijke loopbaan aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBINW), waar Victor Van Straelen directeur is, eerst als wetenschappelijk medewerker (1944-1946), naturalist (1947-1951) en daarna als adjunct-conservator en adjunct-laboratoriumdirecteur. In 1947-1948 voert hij een eerste expeditie uit naar Oost-Congo waar hij, samen met zijn eerste vrouw, korstmossen onderzoekt boven de boomgrens van het Ruwenzori-gebergte.
Leerstoel voor Paleontologie
Bij de pensionering van professor Victor Van Straelen in 1959 splitst de Rijksuniversiteit Gent zijn leerstoel Geologie op, met onder andere de oprichting van een afzonderlijke leerstoel Paleontologie en een Laboratorium voor Paleontologie. Jean de Heinzelin wordt als docent begin 1960 verantwoordelijk voor die leerstoel, vanaf 1964 als gewoon hoogleraar en dit tot zijn emeritaat in 1985. De universiteit kiest hem niet alleen om de Paleontologie in Gent te ontwikkelen, maar ook wegens zijn ruime ervaring betreffende geologisch onderzoek in Belgisch Congo. Met de oprichting van Ganda-Congo in 1956 wil de Rijksuniversiteit Gent naast de andere Belgische universiteiten haar invloed in de toenmalige kolonie uitbreiden.
Van Straelen en René Tavernier kiezen de Heinzelin boven andere kandidaten, hoewel hij als Franstalige een Nederlandstalige leerstoel zal verzorgen. Zijn inaugurale les wordt zelfs verstoord door enkele studenten achteraan in de zaal, maar professor Hacquaert die hem introduceerde en de strenge blik van professor Tavernier stoppen het tumult. Iedereen die hem ooit hoorde spreken herinnert zich zijn niet helemaal perfect Nederlands: ‘stambomen’ (van fossiele organismen) werden wel eens ‘boomstammen’ en iets was soms ‘van die aarde’.
Beentje van Ishango
Dankzij de raad en de hulp van zijn mentor en voorganger Victor Van Straelen, destijds voorzitter van de Nationale Parken van Belgisch-Kongo, oriënteert hij zijn wetenschappelijke loopbaan overwegend op opgravingen in prehistorische vindplaatsen, en de stratigrafische kartering van het Neogeen en het Quartair. Hij voert jaarlijks maandenlange missies uit in Afrika en Klein-Azië. In 1938 ontdekt de hydrobioloog Damas tijdens zijn zending in het Albert Nationaal Park, nu Virunga Nationaal Park, aan de oever van het Edwardmeer, botmateriaal bewerkt in harpoenvorm en primitieve menselijke botresten. Hun voorkomen samen roept vragen op. Na de oorlog, in 1950, duidt Van Straelen als directeur van het KBINW Jean de Heinzelin aan om dit te onderzoeken: de expeditie krijgt de naam ‘Zending J. de Heinzelin de Braucourt’. In Ishango ontdekt hij in 1950 de 18.000 à 23.000 jaar oude Ishango-cultuur met daarin twee gegraveerde beenderen, waaronder het bekende 10 cm lange ‘beentje van Ishango’. Het wordt aanzien als een bewijs van één der oudste gebruiken van wiskunde door Homo sapiens. Tot 1959 volgen er nog zes andere expedities in de Semliki-vallei tussen het Edward- en het Albertmeer.
De Heinzelin werkt in de jaren 1950 ook in andere delen van Belgisch Congo: Ituri, Garamba park, Yamgambi, op de Ruwenzori, waar hij in totaal meer dan twaalf maanden verblijft, de Virunga-vulkaanketen (Visoke-kratermeer, Kivu-lavavelden) en de Beneden-Semliki bij het Albertmeer; verder in Oeganda (1956 tot 1960), Zuid-Egypte en het Wadi Halfa-gebied (1962 tot 1966), Syrië en Libanon (1964, 1965) en Noord-Kenia (1967 tot 1971). Van de Omo-vallei in Zuid-Ethiopië (1967-1974; 1990-1998) stelt hij gedetailleerd de stratigrafie en de geologische kaart op voor verscheidene archeologisch-paleoantropologische expedities. Deze zendingen ontdekken sites met zeer vroege artefacten en vele hominidenresten: ze documenteren de evolutie van de mens tussen drie en één miljoen jaar geleden. Wanneer de toegang tot Ethiopië tijdelijk gesloten wordt, werkt hij in de Libische woestijn (1968 en 1977-1982) in de zeer fossielrijke Neogene sedimenten van de Sahabi. Hij verricht ook veldwerk in Centraal-Iran (1972) en Tunesië (1986).
Geologische expeditie Ganda-Congo
In de lente van 1960 organiseert de Heinzelin de eerste geologische expeditie van Ganda-Congo met de jonge assistenten Roland Paepe en Achilles Gautier, die materiaal verzamelen voor hun doctoraat. De perikelen rond de onafhankelijkheid van Congo op 30 juni 1960 laten niet toe om het tweede deel van die eerste zending aan te vangen. Jean de Heinzelin zal zijn onderzoek verleggen, vooral naar Oost-Afrika. Hij keert slechts in 1983 en 1988 terug naar Congo om zijn vroeger studiegebied te bezoeken.
Terug in Gent wijdt Jean de Heinzelin zich aan zijn cursussenpakket rond stratigrafische paleontologie, dieren- en plantenpaleontologie. Hij zorgt voor de start van het onderzoek in de micropaleontologie, de Quartairgeologie en de archeozoölogie. Door actief studentenveldwerk onder zijn leiding groeit de collectie van wetenschappelijk materiaal en vergelijkingsmateriaal in het Laboratorium voor Paleontologie sterk aan. Tot 1985 is hij ook parttime docent in de Quartairgeologie aan de ULB, waar hij ereprofessor wordt, en tijdelijk docent aan de VUB.
In België en Frankrijk onderzoekt de Heinzelin onder andere Le Clypot (Neufvilles-lez-Soignies), Mesvin, Carrière Hélin (St-Symphorien); het Neogeen van de Antwerpse haven bij de havenwerken destijds aldaar en van de Kempen; de Boulonnais en de streek van de Somme; Maisières-Canal (Boven-Paleolithicum); Gué du Plantin (Neufvilles-lez-Soignies, Neolithicum). Ook onderneemt hij studiereizen naar IJsland, Italië (Val d’Arno), Polen, Bulgarije, Spanje (onder andere Torralba-Ambrona, Catalunya).
Emeritaat en onderscheidingen
In 1985 wordt de Heinzelin emeritus gewoon hoogleraar van de RUG, maar hij blijft wetenschappelijk actief. Hij is verbonden aan de instelling waar hij zijn carrière begon, het KBINW, maar ook aan het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren, met opnieuw lange periodes van veldwerk in Afrika in samenwerking met Amerikaanse onderzoeksteams. In 1988 ontdekte hij samen met Jacques Verniers en anderen de site Katanda-9 aan de Semliki-rivier niet ver van Ishango, met verscheidene harpoenvormige benen artefacten, ouder dan 90.000 jaar en die tot nu toe de oudste ter wereld zijn. De makers ervan behoren tot de vroege anatomisch moderne mens. In Algerije (1993) in Ain-Hanech ontdekt hij een zeer vroege site met Homo erectus (1,2 miljoen jaar). Hij keert vanaf 1990 nog vijfmaal terug naar Centraal-Ethiopië, als de stratigraaf van de ploeg van de University of Berkeley. Tijdens zijn laatste expeditie in de Middle Awash Valley in december 1996 ontdekt zijn ploeg een nieuwe 4,4 miljoen jaar oude hominide, Ardipithecus ramidus, dichtbij de vindplaats van de iets jongere en beter bekende ‘Lucy’.
In totaal werkt Jean de Heinzelin mee aan meer dan 223 publicaties (waarvan acht in Science of Nature). Twee weken voor zijn overlijden maakt hij zijn laatste manuscript af over de twee gegraveerde beenderen van Ishango. Negen fossiele planten- of diersoorten zijn naar hem genoemd, waaronder de oudste fossiele plant met een zaadbeginsel gevonden te Ronquières: Runcaria heinzelini. Naast eremedailles behaalt hij ook andere onderscheidingen, zoals de Prijs Wetrems (1954), de Prijs Van Straelen (1973) van de Koninklijke Belgische Academie, en de Prix des Laboratoires de l’Académie des Sciences de Paris (1959). Hij is van 1985 tot 1998 geassocieerd erelid van de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen.
De mens
Collega’s uit de VS op doortocht naar of terug van Afrika, ontvangt hij graag in zijn huis bij Tervuren. Hij brengt hen bij een warme houtkachel in contact met zijn kennissen en collega’s en stimuleert intense gesprekken over wetenschap, filosofie en schilderkunst. Hij kookt heerlijk op een eenvoudige kachel, die hij op een veiling kocht en die toebehoord had aan Magritte en die hij later aan het Magritte Museum schenkt. Zijn mooi huis aan de rand van het Zoniënbos hangt letterlijk vol met schilderijen vooral van het einde van de 19de eeuw, dikwijls van de School van Tervuren, alle op veilingen gekocht, en die hij in 1998 overmaakt aan het Charlier Museum te Brussel.
Zijn studenten herinneren zich vooral de vele geologische excursies in binnenland, Frankrijk en Duitsland. Dankzij zijn lange ervaring als terreingeoloog en de gedetailleerde voorbereidingen van de excursies slaagt hij er bijzonder in om zijn geologische kennis en het metier van geoloog aan de studenten over te brengen.
Zijn studenten herinneren zich zeker ook zinnen als ‘Beperk je tot de waarnemingen, die spreken voor zichzelf’ of ‘Vermijd wishful thinking; als je voor een interpretatie je hand niet in het vuur durft steken, schrapt ze. Zoek eerst stevige bewijzen, waar de wetenschap wel stevig kan op voort bouwen’.
Achilles Gautier en Jacques Verniers
Vakgroep Geologie UGent
13 juni 2017
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Gautier, Achilles en Jacques Verniers. “de Heinzelin de Braucourt, Jean (1920-1998).” UGentMemorie. Laatst gewijzigd 13.06.2017. www.ugentmemorie.be/personen/de-heinzelin-de-braucourt-jean-1920-1998.
Bibliografie
Deliens, Michel. “Jean de Heinzelin de Braucourt.” In Bulletin des Séances de l’Académie Royale des Sciences d’Outre-Mer, 46 (3): 369-374. Brussel: ARSOM, 2000.