6. Arbeiders wijken voor het Instituut van de Wetenschappen

De definitieve beslissing valt in de kerstperiode van 1881. Eind 1882 gaat de Bataviawijk onder de sloophamer. Stadsarchitect Adolphe Pauli ontwerpt een monumentaal bouwwerk op maat van de negentiende-eeuwse wetenschappen. Het resultaat is een functioneel en monumentaal vierhoekig gebouw in Second Empirestijl met een totale oppervlakte van 14.700m2. Binnen zijn de studiezalen, leslokalen, laboratoria en kabinetten van de verschillende afdelingen georganiseerd rond vijf binnenpleinen. Het complex is omgeven door vier straten. Aan de kant van de Plateaustraat bevindt zich de monumentale ingang van de Voorbereidende en Speciale Scholen van de ingenieursopleiding. In de Rozierstraat is er een tweede ingang voor de wetenschapsfaculteit. Rechtdoor kom je bij de sectie voor natuurkunde, rechts huist scheikunde en links van de ingang bevinden zich de afdelingen mineralogie, geologie en paleontologie. Op zeven maart 1891 draagt de staat het Instituut van de Wetenschappen officieel over aan de universiteit. Hoewel de universiteit nog even blijft mopperen over de ongelukkige – want door de smalle straten onzichtbare – ligging, erkennen tijdgenoten het Instituut van de Wetenschappen als een van de mooiste of statigste gebouwen in Gent, de universiteit waardig.

Het lot van de arbeiders

Naar het lot van de driehonderd gezinnen die bij de ontruiming in het beluik wonen, is het raden. Heel wat arbeiders vestigen zich in deze tweede saneringsgolf naast de nieuwe bedrijven in het noorden, oosten en westen van de stad en aan het Rabot en de Muide ontwikkelen zich nieuwe arbeidersbuurten. De huisvesting is er nauwelijks beter en het zal duren tot de grote arbeidersmanifestatie in 1886 vooraleer het stadsbestuur voorzichtig werk begint te maken van een actief huisvestingsbeleid. Een eerste doorbraak komt er pas onder druk van de nieuwe socialistische politici in de gemeenteraad: in 1904 ziet de Gentse Maatschappij voor Werkmanshuizen het licht, zestig jaar na de rapporten van Heyman en Mareska. Ondanks de inspanningen daalt het aantal beluiken maar langzaam in het interbellum. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er nog steeds een 400-tal cités die 9% van de Gentse bevolking huisvesten

Lees verder: 'De universiteit wist de sporen van de industrie uit'

Deel deze pagina: 

Herinneringen

De liefdadigheid van de academici op de Blandijnberg wordt niet door iedereen gesmaakt.

Madame Drory, de vrouw van de ingénieur du gaz, had een zware ziekte gekregen, en had toen de belofte afgelegd dat ze, als ze genas, een zeker aantal arme kinderen in’ ’t nieuw’ zou steken. Wellicht om niet te lang te moeten zoeken, of om het bezoek aan de bewaarscholen aan te moedigen, had de brave dame zich tot het bestuur van de bewaarschool in de Laurierstraat gewend, waar men de kleinen verhoorde over de toestand van hun gezin. Ons werd gevraagd met hoeveel kinderen wij waren, wat vader en moeder deden. ...

Dank zij het grote aantal kinderen dat ik (...) opgenomen had, werd ik onder de bevoorrechte kinderen opgegeven, en na enige dagen kregen wij onze nieuwe kleren: een paar kousen, een vestje en een broek in zwart mollevel (dat was een katoenen stof met opgekamde draden, wat de stof een beetje het uitzicht gaf van wol). Het vestje kon men aan de broek vastknopen, en wij geleken op en top op kleine schoorsteenvegers, zoals er toen nog veel te zien waren. Toen ik ermee thuiskwam sloeg een van mijn ooms zijn handen te zamen en riep: ‘Wel, wel, hij zit geheel in’t zwart laken!’ Dit maakte mij niet weinig hovaardig, doch dit duurde slechts tot de jongens op straat ons achterna riepen: ‘Schouwvegers!’. De meesten droegen het pak dan ook niet lang. (...)

We waren op school gekleed, en dan waren wij naar het huis geleid van madame Drory, om in ogenschouw te worden genomen. Dit huis was gelegen in de Sint-Pietersnieuwstraat, waar nu het feestpaleis van Vooruit staat. We werden er onthaald op vijgen en mochten er veel eten, wat voor ons een kermis was.

(Bewoner van de Sint-Pietersbuurt Pol De Witte herinnert zich in 1924 zijn kindertijd op de Blandijnberg.)

uit: Alles is omgekeerd. Hoe de werklieden vroeger leefden 1848-1919, Leuven, 1986.