5. Een nieuwe locatie voor de universiteit
In 1817 geopend als een bescheiden instelling waar 189 studenten een beroepsopleiding kregen, evolueert de universiteit in de tweede helft van de 19de eeuw tot een wetenschappelijke onderzoeksinstelling. In plaats van studenten louter theoretische kennis aan te bieden, wijdt de universiteit hen nu via practica in in de wetenschappelijke methode. Het uitbouwen van laboratoria met instrumenten en studiemateriaal kost geld en vooral veel ruimte. De site aan de Voldersstraat waar de faculteit Wetenschappen sinds de oprichting van de universiteit is gevestigd, is te klein om de wetenschappelijke laboratoria onderdak te bieden. De situatie is onhoudbaar: onverluchte labo’s, onverwarmde lokalen en een gebrek aan hygiëne zorgen voor veel zieke studenten, de extra lesuren gymnastiek ten spijt.
De universiteit bevindt zich in het burgerlijke stadscentrum rond de Kouter en de Veldstraat, wat betekent dat een uitbreiding van de site door de hoge onteigeningskosten onbetaalbaar en niet wenselijk is. De stad gaat dus op zoek naar een nieuwe locatie. De eerste optie is het domein van de oude Citadel in het zuiden van de stad, maar dat is bij nader inzien te ver gelegen van de site in de Voldersstraat en van de bibliotheek en Plantentuin aan Baudeloo. Een tweede optie is een terrein aan de Benedenschelde aan de Reep dat dringend aan sanering toe is. Dichtbij de andere universiteitsgebouwen maar dan weer té dicht bij de fabrieken aan de Lousbergkaai: de trillingen van de spinnerij zouden de wetenschappelijke metingen in de laboratoria wel eens kunnen bemoeilijken.
Uiteindelijk raken regering, stad en universiteit het eens over de Blandijnberg en het Bataviakwartier. Deze ‘stedelijke etterbuil’ vervangen door een prestigieus universiteitsgebouw lijkt iedereen een uitstekend idee. Naar de mening van de bewoners wordt niet gevraagd.
Lees verder: 'Arbeiders wijken voor het Instituut van de Wetenschappen'