De Wilde, Lode (1905-1990)
Landbouwkundige Lode De Wilde zette dertig jaar lang de koloniale en postkoloniale bakens uit in de Gentse universitaire wereld. Met zijn ervaring in Belgisch-Congo opgedaan in het interbellum laat hij na Wereldoorlog II een nieuwe wind waaien in het landbouwonderwijs, neemt hij het initiatief voor een Koloniale Universitaire Studiekring, is hij zijdelings betrokken bij de Congo Commissie en is hij een spil binnen Ganda-Congo. Na 1960 geeft hij het postkoloniale Interfacultair Studie en –Vormingscentrum voor Ontwikkelingssamenwerking mee vorm.
Plantage- en landbouwcentrumdirecteur
Lode De Wilde zwaait in 1927 af als tropisch landbouwingenieur aan de KULeuven en maakt meteen carrière in Belgisch-Congo. In 1928 trekt hij naar de Oostprovincie waar hij tot 1931 plantagedirecteur is voor de Antwerpse Bamboli Cultuur Maatschappij die rubber- en koffieplantages opzet. In 1932 sticht hij het eerste centrum van de Landbouwkundige Centra van de Universiteit van Leuven in Kongo (CADULAC) te Kisantu, nabij Leopoldstad, en wordt er tot 1948 de eerste directeur van. Hij zetelt in de raad van beheer van CADULAC die later ook in Kamponde in het zuiden en in Bunia helemaal in het noordoosten aan de grens met Oeganda een centrum opzet. De drie landbouwstichtingen voorzien onderwijs voor lokale landbouwassistenten en organiseren de landbouwpraktijk. De KUL is op dat moment als enige Belgische universiteit actief in de agrarische opleiding van Congolezen. Als pionier van dit koloniaal landbouwonderwijs legt De Wilde zo tevens de basis voor de naoorlogse landbouwfaculteit van de universiteit Lovanium in Leopoldstad. In 1942 neemt De Wilde ook het initiatief om Lovania op te richten, een vereniging voor Leuvense oud-studenten in de kolonie.
Voortrekker Gentse koloniale beweging
De Wilde neemt al zijn koloniale ervaring mee naar Gent. Na de Tweede Wereldoorlog vervoegt de Wilde immers als expert koloniaal landbouwonderwijs de rangen van de Gentse Rijkslandbouwhogeschool die al sinds 1920 een diploma in de koloniale landbouw aanbiedt. Vanaf 1946 doceert hij er Koloniale landhuishoudkunde, Koloniale plantkunde en een hele reeks andere cursussen met betrekking tot onder meer tropische fruitteelt en het beheer van koloniale ondernemingen. Hij wordt hoogleraar en gewoon hoogleraar in 1950. Rond deze periode studeren Carolus Sys en Frans Pauwels af als tropisch landbouwkundig ingenieur. Pauwels wordt later De Wildes opvolger. Lode De Wilde stapelt na WO II de lidmaatschappen van belangrijke koloniale instellingen op: hij zetelt in de raad van beheer van het Fonds voor Inlands Welzijn (FIW), in het Nationaal Instituut voor de Landbouwstudie in Congo (NILCO), in de Koloniale Raad en Raad van Wetgeving voor Kongo en Ruanda-Urundi en vanaf 1956 in de raad van beheer van de nieuwe Officiële Universiteit van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi.
Als professor in de tropische plantkunde en landbouweconomie injecteert Lode De Wilde niet enkel de Landbouwhogeschool met zijn koloniale kunde. Ook de Universiteit Gent wil hij op sleeptouw nemen. In 1946 sticht hij samen met enkele rechtenstudenten de Koloniale Universitaire Studiekring (KUS), naar analogie met gelijkaardige initiatieven aan de universiteiten van Leuven, Luik en Brussel en aan de Koloniale Hogeschool van Antwerpen. De KUS functioneert in de schoot van de Rijkslandbouwhogeschool en heeft vooral studenten landbouwkunde als leden, maar De Wilde wil een koloniale beweging aan de hele universiteit op gang trekken. De kring moet een netwerk van studenten, alumni, professoren en Gentse kolonialen vormen, het enthousiasme voor een koloniale carrière aanwakkeren, stages in de kolonie faciliteren en tegelijk het Gentse koloniale onderwijs en onderzoek een boost geven, zowel kwantitatief als kwalitatief. Gandavensis wordt de Gentse versie van Lovania. De Universiteit Gent heeft een achterstand goed te maken.
Vlaamsgezind
Lode De Wilde wenst een koloniale geest te laten waaien, zowel in de hoofden van professoren als van studenten. In 1947 richt rector Blancquaert alvast een Congo Commissie op aan de Universiteit Gent met daarin verschillende Gentse professoren die moeten nadenken hoe de universiteit meer invloed kan hebben in Belgisch-Congo en hoe de kolonie meer in het wetenschappelijk onderzoek kan worden betrokken. De Wilde is raadgevend lid en zal pas tien jaar later in de raad van beheer mogen zetelen omdat hij werkzaam is aan de zelfstandige Landbouwhogeschool. Het Congo Commissie-initiatief past in de naoorlogse beweging die meer armslag aan universiteiten wil geven ten opzichte van de Belgische overheid. Dit strookt met De Wildes visie. Het is tot dan vooral het Ministerie van Koloniën dat met verschillende instellingen in Congo het wetenschappelijk onderzoek bestiert in functie van de uitbating van de kolonie. De uitzondering is de Leuvense universiteit die in het interbellum medische en landbouwkundige initiatieven ontplooit in samenwerking met missieposten. De koloniale wetenschappen zijn voor WO II vooral toegepast onderzoek afgestemd op koloniale actie. In tegenstelling tot deze puur instrumentele benadering bepleiten figuren zoals De Wilde meer fundamenteel onderzoek in handen van universiteiten.
Voor De Wilde spelen ook, net als voor Amaat Burssens, Paul Van Oye, Romain Ruyssen en Jean-Jacques Bouckaert, Vlaamsgezinde motieven mee om de aanwezigheid van de Gentse universiteit in Congo te vergroten. Als verzet tegen het voornamelijk Franstalige koloniale bestuur hopen zij via de Gentse universiteit het gebruik en de invloed van het Nederlands te vergroten. De Wilde zal samen met Van Oye en Ruyssen in 1958 bijvoorbeeld ook verzet aantekenen tegen de dominantie van het Frans aan de Officiële Universiteit van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en een tweetalige universiteit bepleiten.
Ganda-Congo
In 1956 ontspruit uit de Congo Commissie het plan voor Ganda-Congo, dat een medisch en een interdisciplinair wetenschapscentrum in Belgisch-Congo moet worden. Bij de discussies over het waar van de onderneming is De Wilde pleitbezorger voor de streek Ituri in het noordoosten van de kolonie. Hier was tot voor een tiental jaar het Leuvense CADULAC-landbouwcentrum Bunia gevestigd. De Wilde wijst op de aanwezige economische, demografische en sociale problemen in Ituri die de universiteit kan proberen verhelpen. De Wilde krijgt de leiding over de werkgroep Landbouwkunde, een van de zeven interdisciplinaire werkgroepen, en gaat op prospectiereis in de zomer van 1958. Hij legt er contacten met Belgische plantagehouders en gewestbeheerders om de problemen in de relatie tussen de bevolkingslandbouw en de koloniale plantagelandbouw in kaart te brengen. De Wilde beoogt een rationalisering van de landbouweconomie in kleine familiale landbouwbedrijfjes (‘paysanaten’) om de overbevolking het hoofd te bieden. Frans Pauwels, zijn assistent-onderzoeker aan de Landbouwhogeschool, zet het onderzoek een jaar later ter plaatse verder. De Wilde is bovendien geen fan van de interdisciplinaire doelstelling van Ganda-Congo. Hij staat een grotere autonomie per discipline voor zodat deze zelf samenwerkingsverbanden met wetenschappelijke instellingen en universiteiten in de kolonie kunnen opzetten. De Wilde wendt bijvoorbeeld zijn contacten binnen het NILCO aan.
En opnieuw spelen taaltroebelen op. Vele Ganda-Congo professoren verdenken Minister van Koloniën Buisseret ervan makkelijker fondsen te verstrekken aan de Franstalige universiteiten van Brussel en Luik, waardoor zij hun activiteiten in de kolonie sneller kunnen opzetten. Zo broedt de ULB ook op een gelijkaardige projectontplooiing in noordoost-Congo. Ze claimt een deel van het gebied en stelt aan Gent voor deels samen te werken in de regio. De Wilde wil van geen Brusselse aanwezigheid noch samenwerking weten. Door de communautaire geladenheid wil hij het gebied exclusief voor Gent voorbehouden.
Postkoloniale ontwikkelingssamenwerking
De onafhankelijkheid van Congo in 1960 en groeiende politieke onrust maken een eind aan Ganda-Congo. Lode De Wilde betreurt de plotse onafhankelijkheid van Congo. Wat enkele jaren voordien nog decennia leek te gaan duren, komt ten eind. Niettemin ziet De Wilde in eerste instantie een voortgezette rol in de voormalige kolonie weggelegd. Hij zetelt bijvoorbeeld nog in de agronomie-afdeling van het nieuwe Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek Overzee (BIBWOO) die uit Afrika teruggekeerde Belgische onderzoekers tijdelijk moet ondersteunen, maar de instelling wordt al in 1962 afgeschaft en gaat op in de Belgische Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking (DOS). Ook het NILCO gaat teloor. De prioriteit van de Belgische overheid ligt niet langer exclusief in de voormalige kolonie, en bovendien niet bij het subsidiëren van wetenschappelijk onderzoek tout court. De Wilde vreest het verdwijnen van de vooral in Congo opgebouwde Belgische expertise in (sub)tropisch onderwijs en onderzoek, zowel in zijn als in andere vakgebieden.
Daarom springt hij op de kar van de opkomende ‘ontwikkelingssamenwerking’. Hij wordt onder meer lid van de Organisation Belge pour le Développement Rural Outre-Mer (OBDR) en de Raad van Advies voor de Ontwikkelingssamenwerking. De opgebouwde landbouwkundige expertise moet worden aangewend in andere (sub)tropische gebieden. De Wildes voorkeur gaat uit naar voormalig Frans-Afrika, het Nabije Oosten en Latijns-Amerika. Voor De Wilde helpt westerse ontwikkelingshulp in de context van de Koude Oorlog ook om de ‘Derde Wereld’ uit de ‘netten’ van de Sovjet-Unie te houden. Geëngageerd als hij was tijdens de koloniale periode, probeert De Wilde – met enige moeite - de voormalige koloniale universitaire actie aan te passen aan de nieuwe context. Ondanks het dalende animo in Gent poogt hij, tevergeefs, het vehikel Ganda-Congo nog om te vormen naar UNIKO-Ganda (Universitaire Koöperatie Overzee-Ganda) waarbij het zich ook op andere overzeese ontwikkelingslanden moet richten. Ook KUS probeert De Wilde in deze optiek onder de nieuwe naam Keerkringen, Universitaire Studiekring te internationaliseren, maar opnieuw zonder succes.
Ontwikkelingsonderwijs
De Wildes voortgezette inspanningen om aan de Universiteit Gent het tijdperk van de ontwikkelingssamenwerking in te luiden, werpen hun vruchten af. Hij is bijvoorbeeld betrokken bij de oprichting van de interuniversitaire Stichting voor de Internationale Ontwikkelingssamenwerking van de Belgische Fakulteiten der Landbouwwetenschappen (INTERAGRO). Uit haar weliswaar kortstondig bestaan komt in 1966 een samenwerking voort met de École Nationale Supérieure d’Agriculture de Tunis waarbij onderzoekers op uitwisseling gaan en een Tunesisch proefstation wordt opgericht.
De Wilde staat bovendien een grondige aanpassing voor van al het onderwijs dat verband houdt met ontwikkelingssamenwerking. Ten eerste wil hij meer studenten uit ontwikkelingslanden aantrekken. Het aantal niet-westerse studenten aan de Rijkslandbouwhogeschool voor 1960 was verwaarloosbaar. Ook na de onafhankelijkheid, in 1961, stelt de Wilde bijvoorbeeld vast dat het 300-tal beursstudenten uit Congo, Rwanda en Burundi in België enkel aan Franstalige instellingen landbouwonderwijs volgen. Ondanks het feit dat hij bij deze Afrikaanse studenten een volledige opleiding in het Nederlands wil propageren, stelt hij voor om eerst en vooral de bestaande postgraduaatsopleidingen ook in het Frans en Engels aan te bieden.
Ten tweede wil De Wilde sterk inzetten op een veel grondigere vorming van alle Gentse studenten die in aanraking komen met ontwikkelingswerk. Zij moeten volgens hem aan de hand van een speciale postgraduaatsopleiding ‘ontwikkelingsspecialisten’ worden. Hij wil hiervoor een Interfacultair Centrum voor Universitaire Köoperatie Overzee oprichten dat hun een vorming verschaft over de grenzen van hun eigen discipline heen. Zijn ideeën zijn deels een reactie op de volgens hem weinig wetenschappelijke aanpak van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in zijn beginperiode. DOS voorziet geen budgetten voor langdurig wetenschappelijk onderzoek ter plaatse en geeft de voorkeur aan het uitsturen van jonge en onervaren ‘technici’ voor korte projecten van enkele maanden, soms zelfs louter als opstap voor een carrière in Belgische privéondernemingen. Volgens De Wilde lijkt dit soort ontwikkelingswerk meer op een vrijblijvende ‘scoutsonderneming’ dan op een wetenschappelijk omkaderd initiatief.
Etnocentrisme?
In 1967 ontstaat aan de Universiteit Gent het Interfacultair Studie- en Vormingscentrum voor Ontwikkelingssamenwerking (ISVO), dat grotendeels een verwezenlijking is van De Wildes ideeën. De Wilde doceert Landhuishoudkunde als verplicht vak en heeft de leiding over de specialisatierichting landbouwwetenschappen. In 1970 wordt De Wilde directeur van het Laboratorium voor Plantenteelt van de Warme Streken en de Landhuishoudkunde van de Ontwikkelingslanden aan de faculteit Landbouwwetenschappen. De Wilde draagt in 1972 nog bij aan oprichting van de Afrika-vereniging van de Rijksuniversiteit Gent, voor hij in 1975 op emeritaat gaat. Frans Pauwels is zijn opvolger.
De Wilde speelde een niet te onderschatten rol bij de transitie van kolonialisme naar ontwikkelingssamenwerking aan de Universiteit Gent. Opmerkelijk hierbij is dat De Wildes grote engagement na 1960 nog altijd vertrekt vanuit de white man’s burden, een (wetenschappelijke) 'beschavingsmissie' geijkt op westers model. Hij spreekt van een ‘reddingsoperatie’ van de ‘achterlijke’ ontwikkelingsgebieden door de ‘voorlijke’ landen. Zijn wil om generaties studenten te vormen in en te enthousiasmeren voor ontwikkelingswerk vertoont zo duidelijk een etnocentrische continuïteit. In de begindagen van 'ontwikkelingssamenwerking' is dit voortgezette ongelijkheidsdenken allerminst een unicum.
Davy Verbeke
Vakgroep Geschiedenis UGent
15 april 2017
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Verbeke, Davy. “De Wilde, Lode (19905-1990).” UGentMemorie. Laatst gewijzigd 15.04.2017. http://www.ugentmemorie.be/personen/de-wilde-lode-1905-1990.
Bibliografie
Eerdekens, Adriaan. "Ganda-Congo 1956-1970: De Gentse universiteit en het wetenschappelijke avontuur in de kolonie." Masterscriptie, Universiteit Gent, 2010.
De Wilde, Lode. “Het wetenschappelijk onderzoek in Belgisch-Kongo.” Kongo-Overzee. Tijdschrift voor en over Belgisch-Kongo en andere overzeese gewesten 14, nr. 2 (1948).
De Wilde, Lode. Kultuur- en levenskansen van Vlaanderen in Kongo. Brussel, 1958.
De Wilde, Lode. “Enquête over het teruglopen van de inschrijvingen in de Belgische universitaire landbouwscholen.” In Mededelingen van de Landbouwhogeschool en de opzoekingsstations van de staat te Gent XXVI, nr. 2, 1961: 881-951.
De Wilde, Lode. De universitaire landbouwscholen in de ontwikkelingssamenwerking. Gent: Rijkslandbouwhogeschool, 1962.
Govaerts, Bert. “De universiteit van Elisabethstad (1956-1960): arena van het laatste Vlaamse gevecht in Belgisch-Congo.” Wetenschappelijke Tijdingen LXIX, nr. 2 (2010): 107-146.
Lagae, Johan. “Het echte belang van de kolonisatie valt samen met dat van de wetenschap: over kennisproductie en de rol van wetenschap in de Belgische koloniale context.” In Het geheugen van Congo: de koloniale tijd. Gent: Snoeck, 2005: 131-138.
Mantels, Ruben. Geleerd in de tropen. Leuven, Congo en de wetenschap. Leuven: Universitaire Pers, 2007.
Vandamme, Erik, ed. Universiteit Gent. Faculteit landbouwkundige en toegepaste biologische Wetenschappen: Jubileumboek 1920-1995. Gent: Snoeck-Ducaju, 1995.