Museum voor de Geschiedenis van de Geneeskunde

De kloostercellen van het oude dominicanenklooster krijgen in 1991 een nieuwe bestemming als Museum voor de Geschiedenis van de Geneeskunde. De emeriti en de artsen op rust van de Jan Palfynstichting gidsen je er langs de collectie historische objecten en instrumenten. Het medisch erfgoed in Het Pand is samengesteld uit het negentiende-eeuwse instrumentenkabinet van de universiteit, de Gallo-Romeinse collectie Deneffe en de verzameling zintuiglijke waarnemingen van Van Biervliet. Deze verzameling biedt een blik op de ontwikkeling van de geneeskunde als wetenschap, van de medische praktijk én van de faculteit Geneeskunde: drie geschiedenissen die pas in de twintigste eeuw zijn samengevloeid.

Kwakzalvers, heelmeesters en academici

Gentse zieken zijn in de middeleeuwen en vroegmoderne tijden aangewezen op heelmeesters, apothekers en chirurgijnen. Het zijn ambachtslui die zich verenigen in een gilde en zich behelpen met rudimentaire instrumenten. De geneesheren krijgen een praktijkopleiding bij een meester en leggen op het einde van hun vorming een stadsexamen af. Via dat examen probeert het Gentse stadsbestuur controle uit te oefenen op de volksgezondheid en de kwakzalvers van de getrouwe heelmeesters te scheiden. Vanaf 1663 staat het Collegium Medicum Gandavense in voor deze erkenning van de Gentse geneesheren en biedt het medische cursussen aan. Een van de docenten van het Collegium is meesterchirurgijn Jan Palfyn. Hij geniet bekendheid omdat hij als eerste de geheimdoenerij rond verloskunde doorbreekt en in 1723 de eerste verlostang ontwerpt, de zogenaamde ‘ijzeren handen’, waarvan enkele exemplaren in het Museum voor de Geschiedenis van de Geneeskunde zullen terechtkomen. Aan de universiteiten houden de wetenschappers zich in deze periode nog niet bezig met de medische praktijk. De academici van de faculteit Geneeskunde beperken hun studie tot de lezing van de klassieke voorgangers Hippocrates, Galenus en Vesalius. Op de wetenschappelijke geneeskunde, gebaseerd op de fysiologie met als werkinstrument de celtheorie is het wachten tot het midden van de negentiende eeuw.

Het instrumentenkabinet van Kluyskens

Verschillende practici van het Gentse Collegium Medicum vinden in 1817 een betrekking aan de faculteit Geneeskunde van de nieuwe rijksuniversiteit in Gent. De faculteit ontvangt 15.000 gulden om een kabinet samen te stellen met oude en eigentijdse chirurgische instrumenten. De collectie moet dienen om het onderwijs voor de studenten aanschouwelijk te maken én om de geschiedenis van de geneeskunde te illustreren. De collectie die professor Joseph François Kluyskens als directeur van het kabinet in deze beginjaren verzamelt, zal in de loop der jaren worden aangevuld met schenkingen en aankopen. In 1879 is de collectie uitgegroeid tot ‘la plus riche et l’une des plus complètes d’Europe’, althans volgens Hippoliet Kluyskens, de zoon van Joseph François.

De schoolse beroepsopleiding onder druk

Na de Belgische onafhankelijkheid beperkt de universiteit zich tot schoolse en theoretische beroepsopleidingen. De studenten geneeskunde zien lange tijd als enige hun theoretische ex-cathedralessen aangevuld met praktijklessen in het stedelijk hospitaal van de Bijloke. De Gentse medici zijn verdienstelijke practici maar missen theoretische grondslagen en wetenschappelijke inzichten. Opeenvolgende epidemieën maken duidelijk dat de medische wetenschap tekortschiet. Tegelijkertijd experimenteren buitenlandse universiteiten met wetenschappelijk praktijkonderwijs waarbij studenten niet alleen kennis maar ook de wetenschappelijke methode wordt aangeleerd. De wetenschappelijke successen en ontdekkingen laten er niet lang op zich wachten. Hoewel de trend van praktijkonderwijs zich in alle faculteiten manifesteert, via laboratoria in de wetenschapsfaculteiten en via seminaries in de faculteiten Letteren en Rechtsgeleerdheid, is het een arts die zich in Gent en België ontpopt tot de grootste voorstander van experimenteel onderzoek én onderwijs aan de universiteiten.

Praktisch onderwijs en experimenteel onderzoek

Richard Boddaert maakt zelf kennis met de proefondervindelijke methode in het laboratorium van de Franse fysioloog Claude Bernard. Hij introduceert in Gent niet alleen de fysiologie, de geneeskundige tak die de werking en functie van het organisme bestudeert, maar organiseert vanaf 1868 ook microscopische oefeningen in het kader van de cursus histologie. De arts vindt in rector en ingenieur Charles Andries een belangrijke medestander, die hem in 1869 in zijn plaats een rectorale speech laat houden Sur l’importance des Etudes pratiques en Médecine. Om wetenschappelijk onderwijs te kunnen aanbieden is het volgens Boddaert cruciaal dat ook het wetenschappelijk onderzoek een taak blijft van de universiteit. Hij verzet zich in 1870 tegen het Brusselse voorstel om het medisch onderzoek te onttrekken aan de universiteiten en in een apart onderzoeksinstituut onder te brengen. Het instituut is er niet gekomen maar het debat staat nog enkele jaren op de wetenschappelijke agenda’s. De Gentse rector Callier bijvoorbeeld, suggereert tijdens zijn openingsrede in 1881 dat de universiteiten zich beter zouden concentreren op datgene waarin ze echt goed zijn, namelijk onderwijs. Universiteiten hebben het dus niet gemakkelijk om hun beroepsvoorbereidende traditie los te laten.

Programmahervormingen in 1876 en 1890

Boddaert en de zijnen trekken aan het langste eind. De wet-Delcour uit 1876 zorgt voor een ingrijpende programmahervorming. Er komen richtlijnen met betrekking tot de oefeningen, de practica en het onderzoek aan de universiteiten. Voortaan kunnen universiteiten zelf examens afnemen en graden toekennen in plaats van hun studenten louter voor te bereiden op het centrale examen. De wet van 1890 neemt seminaries op in het programma, breidt het praktijkgedeelte voor de exacte wetenschappen uit en verplicht de thesis voor studenten in de Letterenfaculteit. De hervormingen betekenen het einde van de universiteit als vrijblijvend intellectueel instituut en de start van de universiteit als onderzoekscentrum waar de hoogleraar gestimuleerd wordt om aan onderzoek te doen. Voor de Gentse universiteit breekt een grote bloeiperiode aan. De faculteit Geneeskunde kan door de verwetenschappelijking van onderwijs en onderzoek eindelijk voluit gaan in de verbreding en verdieping van het medisch bedrijf. Het invoeren van practica en de specialisering van de geneeskunde hebben uiteraard een grote impact op de collectie wetenschappelijke instrumenten en objecten. Die zullen samen met de nieuwe subdisciplines uitwaaieren over de universiteit en uiteindelijk pas in 1991 opnieuw verenigd worden in het Museum voor de Geschiedenis van de Geneeskunde.

Black boxes en wegwerpartikelen

De medische diagnostiek en therapie ondergaan na de Tweede Wereldoorlog een razendsnelle evolutie. Het onderwijs volgt de ontwikkelingen en verschuift van de medische faculteit naar het academisch ziekenhuis. Het zet het verzamelen en bewaren van medische objecten en instrumenten die de evolutie van de geneeskunde kunnen illustreren onder druk. Oude instrumenten verdwijnen in kelders van afdelingen en op zolders van hoogleraren en er worden nauwelijks naoorlogse objecten bewaard. Enerzijds omdat dat vaak moeilijk toegankelijke apparaten zijn waarvan de vorm niet verraadt waarvoor ze dienen, de ‘black boxes’, anderzijds omdat er meer en meer gebruik wordt gemaakt van massaproducten en wegwerpartikelen die het bewaren niet waard lijken. De geschiedenis van de geneeskunde en de medische professie verdwijnt op de achtergrond.

Een museum

In 1984 beslist de faculteit Geneeskunde om de verwaarloosde medische objecten en documenten eerlang te bewaren in Het Pand, een van de oudste zorginstellingen van de stad, dat op dat moment nog in volle restauratie is. In 1991 richten Andre De Schaepdryver, Paul Kluyskens en Michl Thiery, drie emeriti van de geneeskundefaculteit, samen met Noël Goossens, gepensioneerd werkleider aan het Laboratorium voor embryologie en vergelijkende histologie de Stichting Jan Palfyn op. Ze stelt zich in deze 'onstuimige tijden van medische revoluties' tot doel om ‘in wijde kring belangstelling te wekken voor het ontstaan, de evolutie en de filosofie van de geneeskunde en de gezondheids- en ziekenzorg, inclusief onderwijs en onderzoek.’ Een werkgroep van de stichtende leden aangevuld met de emeriti Alexander Evrard en Isidoor Leusen, neemt de taak ter harte om in Het Pand een volwaardig ‘Museum voor de Geschiedenis van de Geneeskunde’ in ter richten. Ze verzamelen instrumenten en objecten bij hoogleraren, klinieken, instituten, laboratoria en bibliotheken en het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen doet afstand van haar medische instrumenten. Begin 1992 worden de eerste bezoekers ontvangen.

Fien Danniau
Vakgroep Geschiedenis
24 augustus 2010

 

Hoe verwijs je naar dit artikel?
Danniau, Fien. "Museum voor de Geschiedenis van de Geneeskunde." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 22.08.2023. www.UGentMemorie.be/artikel/museum-voor-de-geschiedenis-van-de-geneeskunde.

 

Literatuur

  • Gent: 300 jaar geneeskunde, Gent, 1990.

  • Stichting Jan Palfyn (1991-2006) : een bilan, Gent, 2006.

  • Patrick De Rynck en Mark Van Vaeck, Het academisch erfgoed in Vlaanderen : Universiteit Gent, Antwerpen, 2006, (Openbaar Kunstbezit Vlaanderen).

  • André De Schaepdrijver e.a., ‘Het museum voor de geschiedenis der geneeskunde te Gent’, in: Geschiedenis der Geneeskunde, 3, 1997(4), pp. 196-207.

  • André De Schaepdryver (red.), Museum voor geschiedenis der geneeskunde van de Stichting Jan Palfyn, Het Pand Gent : gids, Gent, 1995.

  • Bart Desomer, ‘Stichting en museum van de geneeskunde geschiedenis’, in: Univerisiteit Gent, 7, 1992(1), pp. 16-19.

  • Pieter Dhondt, Een tweevoudig compromis. Discussies over universitair onderwijs in het negentiende-eeuwse België, Leuven, 2005, (onuitg. doctoraatverhandeling).

  • Elienne Langendries en Anne-Marie Simon-Van der Meersch, Het Rommelaere complex : onderdeel van het gebouwenmasterplan voor de Gentse universiteit op het einde van de 19de eeuw, Gent, 1999, (Uit het verleden van de R.U.G., 40).

  • Griet Maréchal en André Capiteyn, 1350 jaar Gent, de Gentenaars en hun zieken, Zwolle, 1998, (Waar is de tijd, Gent 7).

  • Tiny Monquil, ‘Een introductie in de geschiedenis van de medische theorie en praktijk’, webdossier op www.medischerfgoed.nl.

  • Tiny Monquil, ‘Medische collecties in vogelvlucht’, webdossier op www.medischerfgoed.nl.

Deel deze pagina: