Gent 1832: cholerastorm!
Wanneer de cholera op 24 april 1832 ook België via de provincie Henegouwen binnenkomt, is het nog een maand bang afwachten alvorens de plaag in Gent opduikt. Maar de stad is voorbereid.
(Dit is het vervolg op 'de cholerahospitalen' en derde deel in de reeks over de choleracrisis van 1832 in Gent)
Eerste zieken
Het cholerahospitaal in het Bijloke Godshuis met een capaciteit van 42 bedden, opent als eerste haar deuren. De zieken worden getransporteerd op een draagberrie, door mannen aangeworven door de stad, die hun standplaats hebben in de gezondheidsburelen. Ze hebben ook collega-dragers die aan de noodhospitalen zijn verbonden en een 24/24, 7/7 wachtdienst hebben. Na elk transport wordt de berrie grondig gekuist en ontsmet. Bij hoge nood springen ook politieagenten bij als drager.
De eerste zieke met cholerasymptomen die op 25 mei in het Godshuis van de Bijloke arriveert, is een 49-jarige kleermakersknecht uit het Oliestraatje. De dag nadien wordt een besmette vrouw die in hetzelfde huis woont, binnengebracht. De komende dagen verspreidt de plaag zich over de ganse wijk van het Nieuwpoortje. Op de derde dag wordt zelfs een gans arbeidersgezin in één klap getroffen. Op 29 mei wordt een geval op de Vrijdagmarkt gesignaleerd, de dag nadien in de Bagattenstraat. De kleren van de zieken die worden binnengebracht worden verbrand. De patiënt die geneest en uit het hospitaal wordt ontslaan, krijgt een flanellen jas, een linnen hemd, een paar klompen en sokken, een door de brandweer afgedankte kapmantel en een muts.
Paniek vermijden
Professor Charles Van Coetsem smeekt het stadsbestuur om de pers niet in te lichten over deze eerste cholerabesmettingen, om paniek te vermijden. Tevergeefs. Burgemeester van Crombrugghe stuurt zelf een bericht naar de kranten dat de cholera Gent bereikt heeft en brengt een relaas van de feiten. Dit wordt op 30 mei gepubliceerd. De evolutie van de epidemie kan men ook nadien in de dagbladpers volgen. Dagelijks publiceren de kranten het rapport dat door de Centrale Gezondheidscommissie wordt opgesteld. We mogen echter de impact van de kranten in die tijd niet overschatten. Gent heeft in 1830 1.380 kiesgerechtigde mannen. Het zijn die families die zich kranten kunnen permitteren. Daarenboven is minder dan de helft van de Gentse mannen en minder dan een derde van de vrouwen geletterd.
Kwetsbare ouderen
Gealarmeerd door de snelheid waarmee de ziekte huishoudt, vergaderen op 28 mei de Provinciale Geneeskundige Commissie en de Centrale Gezondheidscommissie. Verschillende denkpistes passeren de revue: het in quarantaine plaatsen van de besmette wijk en quarantaine voor personen die de wijk willen verlaten of het deporteren van bewoners uit besmette huizen naar een asiel, waarvoor de stad zelfs reeds een locatie op het oog heeft. Maar deze voorstellen worden verworpen. De maatregelen die het wel halen zijn het ontsmetten van geïnfecteerde woningen en de aangrenzende woningen met chloorwater en witkalk, de ‘lucht te zuiveren’ door het branden van hars en het inschakelen van de armendokters om een actief opsporingsbeleid te voeren naar de eerste symptomen van de ziekte: diarree en ongesteldheid.
Verder beslist de Centrale Gezondheidscommissie om ook de twee andere cholerahospitalen te openen. Nog diezelfde dag wordt het personeel van het hospitaal in de Brabantdam opgeroepen en op 3 juni arriveren de eerste zieken. Apotheker Baccaerts uit de Lange Violettestraat, die door de stad werd aangeduid, levert er de medicijnen. Op 29 mei wordt het startschot gegeven voor het cholerahospitaal in de Academie, dat op 5 juni opent. De epidemie verspreidt zich in de loop van de maand juni snel over de stad.
Net als bij de corona-epidemie in 2020, worden kwetsbare bejaardenhomes getroffen. Wanneer op 10 juni de cholera uitbreekt in het oude mannenhuis bij de Bijloke, sterven de eerste dag reeds zes van de zestien besmette personen, de volgende dag nog één en op 14 juni drie. Een kleine week later duikt de cholera op bij de patiënten van het Sint-Janshospitaal aan de Vlasmarkt.
Piek van de epidemie
Tegen 20 juni liggen de drie choleraziekenhuizen vol en wordt naar het noodscenario gegrepen. Herstellende patiënten worden opgenomen in een zaal van het Bijlokehospitaal, die al snel helemaal vol loopt. Omdat men voorziet dat de toestroom van acute gevallen de bestaande opvangcapaciteit zal overstijgen, dienen de universiteitsprofessoren twee kleine leslokalen voor vier bedden elk, te ontruimen, wat niet op prijs wordt gesteld. Bij monde van de decaan van de faculteit geneeskunde, Jean-Charles van Rotterdam, protesteren de professoren bij het stadsbestuur tegen deze maatregel, waarop ze de verzekering krijgen dat de lokalen slechts in uiterste nood zullen gebruikt worden. Ook in het hospitaal in de Academie wordt een zaal gecreëerd voor herstellende patiënten, om ze zo van de acute patiënten te scheiden.
Vierde noodhospitaal
Ondanks alle getroffen maatregelen ziet het stadsbestuur zich op 24 juni verplicht nog een vierde cholerahospitaal te openen, waar de zwaarste gevallen zullen worden opgenomen. Het wordt ingericht in de kapel van de werkplaats van weldadigheid, die is ingericht in de voormalige abdij Rijke Gasthuis in de Hoogstraat. Na een tiental dagen kan het hospitaal weer sluiten, omdat de geneesheren vaststellen dat de epidemie stilaan over haar hoogtepunt heen is. Het cholerahospitaal in de Kapucijnenkerk beslist op 1 juli om wegens plaatsgebrek enkel nog patiënten van de 1ste wijk op te nemen, terwijl ze tot dan toe ook choleralijders van de 4de wijk opnamen. Die maatregel kan na twee dagen eveneens worden opgeheven.
Honderden doden
Toch blijft de druk bijzonder hoog. Terwijl we in juni 194 sterfgevallen in de cholerahospitalen tellen, zijn het er in juli toch nog 164, in augustus 94 en in september 36. Van juni tot augustus worden er meer dan 1.300 patiënten opgenomen. Eind juli neemt de toestroom in de hospitalen geleidelijk af en op 9 augustus kan het noodhospitaal in de Academie sluiten. Een goede maand later, op 17 september kan ook noodhospitaal in de Brabantdam zijn activiteiten stoppen en blijft enkel nog het Bijloke Godshuis open.
We mogen echter niet vergeten dat er buiten het ziekenhuis over de ganse epidemieperiode bijna 580 mensen overlijden. Vele mensen hebben schrik op in een hospitaal –ze noemen ze sterfhuizen- te worden opgenomen en worden liever thuis verzorgd, waar ze vaak overlijden.
Doodgaan
Beddengoed van overleden choleralijders wordt verbrand. Het kisten en begraven van de lijken verloopt volgens strikte procedures. In het Bureel van Weldadigheid op de Poeljemarkt worden de kisten voor de choleraslachtoffers opgeslagen, waar de gezondheidsburelen, de choleraziekenhuizen en de politie ze kunnen afhalen. Het lijkentransport is in particuliere handen, maar onder toezicht van het stadsbestuur: het ‘Bureel voor het vervoer der lijken’ in de Diepestraat en het ‘Bureel der lijkbidders’ in de Lange Munt. Door de grote sterfte mogen ze zich eind juni, op kosten van de stad, een tweede lijkwagen aanschaffen. Afwijkend van de richtlijnen van minister de Theux vervoert men de lijken zowel overdag als ’s nachts naar drie aangeduide kerkhoven buiten de stadspoorten, waar de portiers de begrafenisconvooien enkel doorlaten op voorlegging van een bewijs van de wijkpolitiecommissaris. De teraardebestelling kan slecht doorgaan als een overlijdensakte aan de Burgerlijke Stand is overgemaakt. Op 17 september verschijnt het laatste officieel cholerarapport van de Centrale Gezondheidscommissie.
Hoewel er tot 18 oktober dagelijks nog enkele mensen besmet raken, is een dagelijkse crisiscoördinatie van de plaag niet langer noodzakelijk.
Steun aan de bevolking
De arbeidersbevolking, maar ook de kleine ambachtslui en commercanten, reeds zwaar op de proef gesteld door de economische recessie, met veel werkloosheid, armoede en honger tot gevolg, worden het meest getroffen door de cholera-epidemie. Dit geldt trouwens voor alle epidemieën in de 19de eeuw. In de dichtbevolkte met grachten doorsneden wijken, waar ze samenhokken in veel te kleine woningen, in smalle straatjes, vaak ongeplaveid, die dan ook nog eens als riool dienen, hebben de door de overheid met de beste bedoelingen getroffen hygiënische richtlijnen slechts een beperkte impact. Hoe het er vandaag met de corona-epidemie aan toe gaat in de Zuid-Afrikaanse townships, geeft een idee van hoe dit geweest moet zijn.
De Centrale Gezondheidscommissie brengt tijdens die verschrikkelijke zomermaanden van 1832 enig soelaas in de diepe ellende van een groot deel van de Gentse bevolking, door de ergste primaire behoeften te lenigen: eten, kleren en beddengoed en in tijden van ziekte medicijnen. De gezondheidsburelen die in de wijken gevestigd zijn, zijn een aanspreekpunt voor de buurtbewoners, maar organiseren ook huisbezoeken in hun wijk om zo de noden te detecteren. De lokalen van de gezondheidsburelen dienen tevens als depot voor de goederen die, tegen afgifte van een bon, uitgedeeld worden. Zo gaan in juni en juli minstens 480 strozakken de deur uit. Het zijn er waarschijnlijk een pak meer, maar er zitten hiaten in de gearchiveerde boekhouding.
Soep!
Ook de honger moet gestild. In de dagelijkse soepbedelingen ziet de Centrale Gezondheidscommissie terecht een belangrijk wapen in de strijd tegen de cholera. In pre-choleratijden waren er trouwens ook reeds soepbedelingen, maar dan enkel voor de geregistreerde armen en in tijden van hongersnood. De soep wordt bereid door religieuzen in de lokalen van het Bureel van Weldadigheid aan de Poeljemarkt bij het Stadhuis. Vanaf de eerste dag van de uitbraak van de epidemie is er elke dag soep. Twee brandweermannen die tijdens de choleraplaag politionele taken overnemen, leiden de bedeling in goede banen. Ook voor soep krijgt men bonnen in de gezondheidsburelen en ze worden uitgedeeld bij de huisbezoeken. De Provinciale Geneeskundige Commissie controleert de kwaliteit van de soep. Ze eist meer vlees in de soep en verbiedt koperen ketels wegens het gevaar op kopervergiftiging.
Rond ‘het vlees’ in de soep was reeds vóór het uitbreken van de epidemie een groot dispuut ontstaan. Meer bepaald tussen de Provinciale Geneeskundige Commissie en bisschop J.F. Van de Velde die gevraagd had uitzonderingen toe te staan op vasten- en vleesloze dagen. Tevergeefs. Op 30 mei, dus na de eerste choleradoden, reageert het dagblad ‘Le Messager de Gand’ bijzonder scherp op de afwijzende houding van de bisschop: “La maladie semble avoir voulu reprocher à notre évêque son entêtement et son fanatisme inopportun en commençant ses ravages précissément devant la porte de son hôtel le jour où son clergé priai publiquement le ciel d’éloigner de nous tous les fléaux qui désolent l’humanité.” Pas na de vasten, op 18 juni, volgt een brief van de bisschop met toegevingen. Per dag wordt er ongeveer 1.900 liter soep uitgedeeld. Na klachten van gezondheidsburelen begin juni over een nijpend tekort aan soep, wordt de hoeveelheid iets, maar ruim onvoldoende, opgedreven. Het stadsbestuur zelf schat dat er 4.000 liter daags nodig is, maar heeft daar niet de nodige middelen voor. Nochtans worden de soepbedelingen grotendeels bekostigd met de opbrengst van geldinzamelingen die de stad organiseert.
Wat doet de Regering?
De nationale overheid volgt de evolutie van de cholera-epidemie op de voet en ziet toe op de correcte uitvoering van de maatregelen die ze sedert 1 december 1831 via omzendbrieven oplegt. Zo wordt er bijzondere aandacht besteed aan het hoog houden van de waterstand in vijvers, waterlopen en mestputten, zodat de bedding niet droog komt te staan. Gent realiseert dit gedurende de epidemiemaanden door dagelijks de sluizen enkele uren te openen, om enerzijds een hogere waterstand te bekomen en anderzijds meer stroming in het water te brengen. De minister maakt op verschillende tijdstippen nieuwe instructies aan de gouverneurs en de gemeentebesturen over. Zo wordt op 30 juni aangemaand geen grachten of vijvers droog te leggen, de roting van vlas in een woonomgeving te verbieden en het verspreiden van ongezonde dampen tegen te gaan.
De havensteden krijgen strenge instructies m.b.t. de controle van vreemde schepen die onze havens aandoen. Dit is niet van toepassing voor de Gentse haven, gezien het Kanaal naar Terneuzen is afgesloten. Ook wordt opgelegd om strikt toezicht te houden op het goederen- en vreemdelingenverkeer aan onze grenzen.
Daarnaast krijgen de gemeentebesturen bij ministeriële omzendbrief van 12 juni, de opdracht om een dagelijks rapport op te stellen over de openbare gezondheid in hun gemeente. Dit wordt in Gent door de Centrale Gezondheidscommissie opgesteld en aan de gouverneur en minister de Theux overgemaakt. Vanaf 28 juni moeten bij dit dagelijks rapport de door de overheid opgestelde en voor alle gemeenten eenvormige tabellen worden ingevuld. Om nauwkeurig rapport bij de minister te kunnen uitbrengen, eist de Centrale Gezondheidscommissie op haar beurt, een dagelijks verslag van de cholerahospitalen, van de Provinciale Geneeskundige Commissie en van de geneesheren die de choleralijders thuis verplegen.
Honderden mensen zijn gestorven. Ouderen, arbeiders en kleine zelfstandigen werden buitenproportioneel getroffen. De soep met (weinig) vlees werd opgediend. De lijken zijn begraven. De vraag rijst: werd deze Gentse crisis nu goed of slecht aangepakt door overheden en wetenschappers van de Gentse geneeskundefaculteit?
Het antwoord lees je in ‘Gent 1832: evaluatie na de storm’.
Frank Cotman
Vakgroep Geschiedenis UGent
22 april 2020
Dit artikel maakt deel uit van het UGentMemorie-dossier ‘Coronacrisis: historisch?’
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Cotman, Frank. “Gent 1832: cholerastorm!” UGentMemorie. Laatst gewijzigd 03.05.2020. https://www.ugentmemorie.be/artikel/gent-1832-cholerastorm.