Van Werveke, Hans (1898-1974)

Historicus Hans Van Werveke verdiende zijn sporen in Henri Pirennes traditie door eruditie te koppelen aan een indrukwekkend vermogen tot synthese en door contact met 'Annales'-historici te onderhouden. Daarbovenop verruimde en verdiepte hij de aanpak van zijn leermeester door zijn eigenzinnige aanpak. Zo schonk hij ook aandacht aan psychologische factoren en de rol van vrouwen, en dit alles vanuit een groot-Nederlands perspectief. Hiernaast verdedigde Van Werveke het Nederlands en de Vlaamse emancipatie binnen België, vanuit door hem gekoesterde liberale verlichtingsgedachtes. 

Uitgestelde studies door WO I

Van zijn ouders mag Hans Van Werveke na het beëindigen van zijn studies aan het Gentse Atheneum in 1916 niet gaan studeren aan de door de Duitsers vernederlandste Von Bissing Universiteit. Hij volgt lessen aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten tot hij in 1919 eindelijk zijn historische opleiding kan starten aan de universiteit. In 1922 doctoreert hij onder leiding van de vermaarde mediëvist Henri Pirenne. Na zijn studies wordt hij eerst leraar aan het Gentse meisjes-atheneum en in 1924 Nederlandstalig docent in de dan tweetalige Gentse universiteit. Tot aan zijn emeritaat in 1966 doceert hij aan de UGent oefeningen over de middeleeuwen, algemene economische geschiedenis en geschiedenis van België.

Huwelijk van economische en sociale geschiedenis

Na een kerkhistorische studie over het bisdom Terwaan (1924), beweegt Van Werveke zich vrijwel exclusief op het terrein van handel, industrie, sociale toestanden, demografie, financiën en munt, in de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Van alle alumni van Pirenne zet Van Werveke ongetwijfeld het nadrukkelijkst de lijn van de meester verder. In menig opzicht treedt hij in de voetsporen van zijn promotor, met name via een identieke verzoening van eruditie en creatieve synthese. Pirenne karakteriseerde echter ooit Van Werveke ook als: ‘l’esprit le plus original parmi mes élèves’. Van Werveke legt inderdaad geheel eigen accenten, zoals een verfrissende dialectiek tussen economische en sociale geschiedenis. Met die laatste invalshoek is hij een voorloper in Europa: zijn ‘Gent. Schets van een sociale geschiedenis’ loopt in 1946 resoluut op de tijd vooruit. Hij verlaat de stereotiepen en de cliché’s om door te dringen tot het wezen van het middeleeuws ambachtswezen en van de sociale conflicten in de steden.

Een tweede verruiming van het Pirenniaans perspectief ligt in het inschakelen van de psychologie als verklaringsfactor voor het historisch gebeuren. Van Werveke schakelt waardevolle ego-documenten in voor zijn biografische studies over middeleeuwse beleidsmensen en kooplieden, maar ook over historicus Paul Fredericq. Hij is ook een van de allereerste vaklui in ons land die de rol van vrouwen in de geschiedenis in vol daglicht brengen. Aan zijn originele invalshoeken zijn Van Werveke’s vroege contacten met de historici van de ‘Annales’ niet vreemd. In de Gentse historische school van voor Wereldoorlog II is hij zowat de enige die de connectie van Pirenne met de ‘Annales’ honoreert.

In tegenstelling tot Pirenne kaderde Van Werveke de Belgische geschiedenis binnen het geheel van de Lage Landen, inclusief de Waalse vorstendommen. Hij houdt zich ver weg van een historische projectie van de Belgische staat naar de middeleeuwen, ver weg van de krijtlijnen van de stam- en taal-theorie van Pieter Geyl. Deze ‘groot-Nederlandse’ aanpak werkt Van Werveke verder uit als een van de hoofdredacteurs van de twaalfdelige ‘Algemene Geschiedenis der Nederlanden’ (1949-1958) en als medestichter in 1938 van het tijdschrift ‘Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden’.

De taal is gans het volk

Hoewel velen Van Werveke percipiëren als een kamergeleerde, treedt hij in werkelijkheid, op zijn eigen timide wijze, wel degelijk vaak op het publieke forum. Hij is een vurig verdediger van de Nederlandse taal en van de belangen van de Vlaamse gemeenschap binnen het Belgisch staatsverband. Hij gelooft in het verlichtingsideaal van de maakbaarheid van de mens door onderwijs en opvoeding, binnen liberale en vrijzinnige krijtlijnen. Jarenlang realiseert hij dit via het voorzitterschap van het liberale Willemsfonds (1938 – 1962). Zijn kordate en rechtlijnige standpunten bezorgen hem het epitheton ornans ‘geweten van het Vlaams liberalisme’. Een politiek mandaat streeft hij echter nooit na.

Artistiek talent

De intuïtieve aanpak in zijn werk, vooral dan in zijn psychologische biografieën, kan worden teruggevoerd tot een minder bekend facet van zijn persoonlijkheid, zijn interesse voor de literatuur van C.P. Snow en Marcel Proust, èn voor de schilderkunst. Aan het intermezzo in 1916-1918 aan de Gentse schilders-academie hebben we talrijke verdienstelijke post-impressionistische paneeltjes van zijn hand te danken. Door vriendschap met vier artistiek getalenteerde dochters in de familie Nijs cultiveert hij in de jaren 1920 boeiende contacten met hen, en met hun echtgenoten, auteur Aldous Huxley, glazenier Joep Nicolas en theaterman Eric de Haulleville. Een en ander verklaart de subtiliteit en de doeltreffendheid waarmee hij ook in zijn historisch oeuvre de menselijke psyche ontrafelt.

Walter Prevenier
Vakgroep Geschiedenis UGent
1 augustus 2014

 

Hoe verwijs je naar dit artikel?
Prevenier, Walter. "Van Werveke, Hans (1898-1974)." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 21.04.2015. www.ugentmemorie.be/personen/van-werveke-hans-1898-1974

Bibliografie

www.UGentMemorialis.be

Prevenier, Walter. "Werveke, Johannes van." In Nationaal Biografisch Woordenboek, VII: 1070-1076. Brussel; Paleis der Academieën, 1975.

Van Werveke, Hans. Miscellanea Mediaevalia : verspreide opstellen over economische en sociale geschiedenis van de middeleeuwen. Gent: Story-Scientia, 1968.

Verhulst, Adriaan. "Prof. Dr. H. Van Werveke." Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis LIII (1975): 669-678.

 

Type persoon: 
Deel deze pagina: 

Herinneringen

Volgens Hans Van Werveke was Henri Pirenne een modelacademicus

Henri Pirenne heeft op mij een grote indruk gemaakt. Hij was een historicus van groot formaat. Hij was niet alleen een uitstekend lesgever, die buitengewoon boeiend en meeslepend was in zijn kolleges ex cathedra, maar hij was ook een groot geleerde, die door zijn praktisch onderwijs nog belangrijker was voor de vorming van de historici. Hij was in België een der eersten om, na Vanderkindere in Brussel, Godefroid Kurth in Luik en Paul Frédéricq in Luik en Gent, praktisch onderwijs in de geschiedenis te geven. Seminariewerk dus vooral. In de kandidatuur kwam dat neer op de studie van een middeleeuwse verhalende bron, in het toenmalige doctoraat op de behandeling van een onderwerp waarmee de hoogleraar zelf bezig was. Hij was een echt academicus zoals hij volgens mij moet zijn.'

(Professor Hans Van Werveke (1898-1974), historicus aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte)

uit: Joos Florquin, Ten huize van... 6, Leuven, 1970, p. 155.

 

Van Werveke herinnert zich de ontmoeting met de zusjes Nys.

“Die dag [in het voorjaar 1919] heb ik [bij vriend Paul Bultinck] de vier meisjes Nys leren kennen. Mevrouw Bultinck verwachtte dat ik heel wat aan hun gezelschap zou hebben. Het waren alle vier meisjes met een artistieke aanleg, en ze hadden een groot deel van de oorlogstijd in Italië doorgebracht, spraken en schreven dan ook vlot Italiaans. Die namiddag heeft op mij een diepe indruk gemaakt. Volgens de toenmalige opvattingen stond voor ons jongens in die jaren omgang met meisjes nog steeds onder streng toezicht. Wel ging men naar danspartijen, waarbij dan steeds iets als verloving en huwelijk voor de geest stond. Maar een gewone omgang, zonder enige bijbedoeling, dat was volkomen uitgesloten. Hier ontmoette ik nu vier zusters, zonder hun ouders op bezoek bij vrienden, en begon onmiddellijk een ongedwongen contact met de zo-even nog onbekende bezoeker. Dadelijk begon er een gesprek over het vele interessante dat zij de laatste jaren hadden beleefd. Ik heb die dag vooral aandacht geschonken aan Maria [Nys], de oudste. Mevrouw Bultinck had me verteld dat zij verloofd was met een jonge Engelse auteur, van wie praktisch nog niets was verschenen, maar die veelbelovend heette te zijn, Aldous Huxley. De Bultincks hebben me achteraf verteld dat de boeren van de omtrek gemeend hadden dat ze ‘juffrouw Maria’ met haar Engelse verloofde hadden gezien. Jaren later, toen ik met Huxley kennis maakte, heeft iemand ons naast elkaar geplaatst om onze gestalte te vergelijken: we waren inderdaad precies even groot”

(H. Van Werveke, Herinneringen uit kinderjaren en jeugd, Gent, 2000, p. 83).