De Bock, Gerda (1922-2011)
Gerda De Bock is de grondlegger van het academisch sociaal werk in Vlaanderen. Ze is tevens de eerste vrouw die als een volledige externe een docentschap aan de universiteit verwerft én de eerste vrouw die het tot decaan schopt (in 1978, aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen). Voor we op haar academische loopbaan inzoomen, staan we daarom eerst stil bij de loopbaan die daaraan voorafgaat en zich deels ook parallel aan het docentschap ontwikkelt.
Van advocate tot hoogleraar
Na de eerste licentie geschiedenis (1944) behaalt Gerda De Bock een doctoraat in de rechten en een licentiaat in de criminologie (1945). In 1948 schrijft ze zich in als advocate aan de balie te Gent en specialiseert ze zich in de kinderbescherming. De jaren als advocate combineert De Bock met een onderzoekmandaat bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, eerst als Aspirant (1949-1951), vervolgens als aangesteld Navorser (1951-1953).
In 1953 wordt ze te Gent directrice van het Stedelijk Hoger Instituut voor Sociale Studiën. Een jaar later wordt ze benoemd tot buitengewoon docent aan de School voor Criminologie van de Rijksuniversiteit Gent. Ze volgt de jurist Nico Günzburg op als titularis van de cursus ‘Wetgeving op de kinderbescherming’, ingericht door de School voor Criminologie en het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. In 1965 is De Bock verbonden aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte.
Na haar benoeming tot buitengewoon hoogleraar, in 1968, en de omvorming in 1969 van het Hoger Instituut voor Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (sinds 1964 de benaming van het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen) tot de faculteit van Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, wordt De Bock in 1971 aan deze faculteit benoemd tot gewoon hoogleraar. Op dat moment treedt ze terug als directrice van de Sociale Hogeschool.
Onderzoek: jeugdbescherming en preventie
De Bock richt het Seminarie voor Sociale en Gerechtelijke Jeugdbescherming op dat in 1974, bij de herstructurering van de faculteit en de invoering van de opleiding sociale agogiek, wordt omgevormd tot het Seminarie en Laboratorium voor Jeugdwelzijn en Volwassenenvorming. De naamsverandering benadrukt de brede focus van het onderzoek. Voortaan staat de studie centraal van alle sociale interventies die gericht zijn op de verhoging van het welzijn van zowel kinderen als volwassenen. De cursus ‘Wetgeving op de Jeugdbescherming’ en het onderzoek in de jeugdbescherming vormen de motor voor de ontwikkeling van de studie van het sociaal werk aan de Gentse universiteit. Daarmee is De Bock de grondlegger van het academisch sociaal werk in Vlaanderen en legt ze de fundamenten van wat vandaag de vakgroep Sociale Agogiek heet.
In het onderzoek van De Bock staan twee concepten centraal: de ‘premie voor het delict’ en de notie ‘sociaal ongepast geachte jeugd’. Met het eerste bedoelt ze dat (pre)delinquent gedrag te veel wordt gezien als de grondslag van de jeugdzorg, terwijl maatschappelijke hulpbronnen volgens haar naar alle jongeren gericht moeten zijn. Daarmee onderstreept ze het belang van preventie. Met het tweede verwijst ze naar het ‘oprekken’ van de noties ‘jeugddelinquentie’ en ‘pre-delinquentie’ (cf. kinderbeschermingswet van 15 mei 1912) over de notie van ‘het kind in gevaar’ (cf. wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965) naar ‘jeugdigen in sociale en culturele nood’ (cf. de ontwikkeling van een ruimer jeugdbeleid). In de laatste jaren voor haar emeritaat legt ze nadruk op de notie jeugdrecht, vooral dan de burgerrechtelijke positie van de minderjarige.
Onderwijs: naar een ‘bovenbouw’ voor het professioneel sociaal werk
Sinds de jaren 1960 is het sociaal werk binnen de context van de verzorgingsstaat sterk gegroeid, maar de hogeschoolopleidingen in het sociaal werk zijn nog te praktijkgericht en hebben noch het statuut noch de ruimte voor onderzoek. In de discussie over de noodzakelijke ‘bovenbouw’ voor het professionele sociaal werk neemt De Bock met de inrichting van de studierichting sociale agogiek een zeer concreet en uitgesproken standpunt in.
In aansluiting op het onderzoek ligt de focus op de ontwikkeling van een theoretisch kader voor de studie van sociaal-werkpraktijken. Dat kader wordt opgebouwd vanuit de noties ‘agogisch handelen’ en ‘sociale interventies’. Het uitgangspunt daarbij is het professioneel handelen van de ‘agoog’ op basis van observatie, diagnose, de ontwikkeling van een interventieplan en de evaluatie daarvan. Daarbij maakt ze geen scheiding tussen jongeren en volwassenen. Dienstverlening, welzijnszorg, permanente vorming en cultureel werk gelden voor beide groepen. Wie sociale agogiek studeert, moet voorbereid worden op diverse taken in de maatschappij, zowel op het vlak van onderzoek als in het beleid, onderwijs en vorming.
Na het emeritaat: de erfenis De Bock
Als De Bock in 1984 emeritus gewoon hoogleraar wordt, nemen Eugeen Verhellen en Willy Faché, sinds 1967 geassocieerde docenten, de fakkel van haar over. De focus van het onderzoek verschuift naar de studie van concrete interventies. In 1977 wordt binnen het Seminarie en Laboratorium voor Jeugdwelzijn en Volwassenenvorming het Centrum voor de Rechten van het Kind opgericht (in 2002 verzelfstandigd tot een Interuniversitair Centrum Kinderrechten). De verschillende accenten in het onderzoek komen in 1992 tot uiting wanneer het Seminarie en Laboratorium voor Jeugdwelzijn en Volwassenenvorming wordt omgevormd tot de Vakgroep Sociale, Culturele en Vrijetijdsagogiek (sinds 2015 Vakgroep Sociaal werk en sociale pedagogiek).
Wanneer de opleidingen psychologie en pedagogische wetenschappen zich vanaf het academiejaar 1994-1995 als opleidingen met een duidelijk onderscheiden profiel profileren, wordt de opleiding sociale agogiek een afstudeerrichting binnen de pedagogische wetenschappen. Tien jaar later, met de invoering van de Bachelor-Masterstructuur, wordt die afstudeerrichting opnieuw losgekoppeld van de opleiding pedagogische wetenschappen en onder impuls van Maria De Bie omgevormd tot een volwaardige masteropleiding in het ‘sociaal werk’, in een samenwerkingsverband tussen de instellingen van de AUGent.
Evaluatie: een sterk maatschappelijk engagement
Met De Bock en haar opvolgers kenmerkt het sociaal-agogisch onderzoek zich door zijn maatschappelijk engagement. Dat kan deels verklaard worden vanuit de historische verankering van het vakgebied in de vraag bij te dragen tot het ‘oplossen’ van sociale problemen. Anderzijds sluit het onderzoek ook aan bij de ontwikkeling van het welzijnsonderzoek als sociaal-beleidsonderzoek. Het Seminarie en Laboratorium voor Jeugdwelzijn en Volwassenenvorming heeft veel aandacht gehad voor de problemen en het beleid in België en heel wat onderzoek verricht in opdracht van overheidsinstanties. Het maatschappelijk engagement kenmerkt zich bovendien in zijn streven bij te dragen tot een democratische, humane samenleving.
Angelo van Gorp
Vakgroep Sociaal Werk en Sociale Pedagogiek UGent
17 oktober 2015
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Van Gorp, Angelo. "De Bock, Gerda (1922-2011)." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 19.05.2015. www.ugentmemorie.be/personen/de-bock-gerda-1922-2011
Bibliografie
Bouverne-De Bie, Maria en Rudi Roose. "Het belang van het kind of een vraag naar de legitimiteit van de jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand." Tijdschrift voor Jeugd en Kinderrechten 4 (2007): 206-13.
De Clerck, Karel. 75 jaar pedagogische wetenschappen aan de Gentse universiteit. Gent, 2002.
Van Crombrugge, Liesbet. "Het sociaal hoger onderwijs te Gent (1950-1980): Over de ontwikkelingen van de opleiding sociaal werk aan het Stedelijk Instituut voor Sociale Studie (SISS)". Masterproef, Gent, 2008.
Verzelen, Wim. "1953. Gerda De Bock. Grondlegger van (academisch) sociaal werk in Vlaanderen." Canon Sociaal Werk. Laatst gewijzigd 05.2013. canonsociaalwerk.be/be/details.php?canon_id=187