1976 De Rooie Vlinder
De Rooie Vlinder organiseert zich in 1976 op als socialistische actiegroep voor revolutionaire homoseksuelen. Ondanks de stroeve relatie die ze met de gematigder Gentse Studentenwerkgroep Homofilie onderhouden, slagen ze er dankzij hun provocatieve acties in om heel wat media-aandacht te vergaren en hun stempel te drukken op het debat rond homoseksualiteit in Gent.
Rooie Hond
Vooraleer Rooie Vlinder voet aan de grond krijgt aan de UGent, effent Rooie Hond het revolutionaire pad. Opgericht begin de jaren 1970 door Dirk Cantillon, een homoseksueel die in de jaren 1960 elektroshocktherapie onderging in de psychiatrie, werpt Rooie Hond zich op als actiegroep voor revolutionaire homoseksuelen in Gent. In tegenstelling tot de Gentse Studentenwerkgroep Homofilie (GeSWH, 1969) dat streeft naar dialoog met heteroseksuelen en integratie van homoseksuelen in de samenleving, willen de leden van de Rooie Hond zich niet normeren naar de maatschappij maar het recht op een eigen identiteit opeisen. Ze blijven niet onopgemerkt aan de universiteit. Zo veroorzaakt een artikel van Jos Van Ussel over pedoseksualiteit in hun tijdschrift De Plaag in 1972 de nodige ophef. Het toelaten van pedoseksuele betrekkingen is een idee dat op dat moment in progressieve kringen opgang maakt. In november 1973 worden vier leden van Rooie Hond veroordeeld voor het beschilderen van slogans op openbare gebouwen in Gent. Na dat actieve jaar wordt het stil rond de groep en in 1975 houdt de Rooie Hond op te bestaan.
Extreemlinks
Een jaar later kent de groep een nieuwe start in de Rooie Vlinder. Bezielers zijn studenten die enerzijds met hun politiek (extreem) links engagement niet terecht kunnen in de bestaande homobeweging en zich anderzijds als homoseksuelen niet op hun plaats voelen in de linkse beweging. Onder hen Guido Totté, Kris de Munter en opnieuw Dirk Cantillon. Rooie Vlinder presenteert zichzelf als ‘socialistische actiegroep voor de bevrijding van de homoseksueel’, is communistisch geïnspireerd en leunt aan bij de Revolutionaire Arbeiders Liga (RAL). Er is een duidelijke focus op de arbeidersklasse, die opener en eerlijker zou zijn en homo’s gemakkelijker tolereert en accepteert. Het socialisme is volgens de Rooie Vlinder een noodzakelijke voorwaarde voor de bevrijding van homoseksuelen en vrouwen, omdat in een klassenheerschappij ook de verhouding man-vrouw gelijkstaat aan onderdrukker-onderdrukte. In die klassieke man-vrouwverhouding ligt het beeld van een échte man verweven, waardoor een man die afwijkt van de norm nooit aanvaard kan worden. De groep vindt het daarom ook belangrijk om toegang te vinden tot arbeidersorganisaties, zoals de vakbonden, de Socialistische Partij en de Kommunistische Partij.
De extreemlinkse ideologie uit zich in de aandacht voor thema’s die de homoseksualiteit voorbijgaan en zich aan linkerzijde afspelen, zoals abortusbetogingen en betogingen rond kernenergie en kernwapens. Het is daardoor niet verwonderlijk dat ze, bij wijze van wederkerige steun, sympathie weten te verwerven onder studenten en andere progressieve krachten aan de UGent. Zo roepen ze voor de betoging op de tweede internationale homodag op 5 mei 1979 op met de boodschap: “zoals elke linkse man het als een plicht zou moeten beschouwen om in een abortusbetoging mee op te stappen, zo zou iedere progressieve hetero aanwezig moeten zijn in een betoging rond homoseksualiteit!”
Revolutie boven hervorming
Rooie Vlinder zet zich af tegen de strategieën van de bestaande homogroepen zoals het GeSWH. Waar die laatste vooral wil voorlichten en in relatieve stilte en overleg homorechten verwerven, wil Rooie Vlinder juist actie en op straat komen en liefst niet onopgemerkt. Ondanks de stroeve relatie tussen het GeSWH en Rooie Vlinder, slaagt die laatste er toch in zijn stempel te drukken op de actiepunten van het GeSWH en de Federatie Werkgroepen Homofilie (FWH). Zo is het FWH oorspronkelijk niet erg te vinden voor de Homodag van Rooie Vlinder, maar verandert het op de valreep toch van standpunt.
Provocatief en succesvol
De kracht van de Rooie Vlinder is haar provocatief karakter en de aanwezige organisatorische skills. De Rooie Vlinder publiceert een eigen krantje, De Rode Vlinderkrant en is de bezieler van de zogenaamde (internationale) homodagen, waarop het bij de eerste editie op 18 maart 1978 2200 aanwezigen én media-aandacht weet te verzamelen. Ook het thema pedoseksualiteit blijft op de agenda staan en veroorzaakt rumoer: in 1979 verbiedt de stad Gent Rooie Vlinder om een musical over pedoseksualiteit te laten doorgaan, waarna de voorstelling aan de Blandijn plaatsvindt.
De groep vindt in het nieuwe studentenblad Schamper een belangrijk forum. Maar ook de Vlaamse media kan niet om Rooie Vlinder heen. Klein maar militant is de groep zichtbaar aanwezig op tientallen abortus-, antifascisme-, antikernenergiebetogingen, debatten en infoavonden.
Zonder afstammelingen
In 1981 blijft Rooie Vlinder – hoewel haar actieve kern nooit erg groot was– slechts met een tiental mensen over die besluiten er een punt achter te zetten. Retrospectief zegt Guido Totté daarover dat Rooie Vlinder zichzelf was verloren in academische discussies en dat er te weinig aandacht was besteed aan het lesbianisme, waardoor de beweging uitsluitend mannelijk was gebleven.
Lore Goovaerts en Anke Stefens
Master Geschiedenis
9 november 2016
Fragmenten van deze tekst verschenen eerder in de scriptie van Anke Stefens, “Op de barricade voor de seksuele emancipatie. Het engagement van professoren en studenten van de Gentse universiteit vanaf 1969.” Masterproef UGent, 2015.
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Goovaerts, Lore en Anke Stefens. “1976 Rooie Vlinder.” UGentMemorie. Laatst gewijzigd 9 november 2016. www.ugentmemorie.be/gebeurtenissen/1976-rooie-vlinder
Literatuur en bronnen
Stefens, Anke. “Op de barricade voor de seksuele emancipatie. Het engagement van professoren en studenten van de Gentse universiteit vanaf 1969.” Masterproef UGent, 2015.
Vervaet, Karen. “De Gentse studentenwerkgroep Homofilie (1969-1977). De Gentse universiteit als haard van verzet.” Masterproef UGent, 2016.