Geleerde stad
De komst van een universiteit betekent voor Gent de uitbouw van een ‘geleerde stand’ en de introductie van intellectuelen in het stedelijk weefsel. De biotoop van de nieuwe professoren beperkt zich immers niet tot de universiteitsgebouwen maar waaiert uit naar het stadhuis, het gerechtsgebouw, het hospitaal, de genootschappen, enzovoort in de directe omgeving van de Voldersstraat. De participatie van de hoogleraren aan het stedelijke leven en de vermenging met andere stedelijke elites versterkt de band tussen universiteit en stad.
De geleerde stand
De integratie van de geleerden in de maatschappij is precies wat koning Willem I hoopte te bereiken met zijn rijksuniversiteiten. Geïnspireerd op het negentiende-eeuwse Humboldtiaanse universiteitsmodel, zijn het instellingen die via hun hoogleraren en alumni de intellectuele, kritische geest en Verlichtingsideeën moeten verspreiden. Specifiek voor de Nederlanden zijn de nieuwe rijksuniversiteiten en hun academische gemeenschap bovendien een wapen in de strijd tegen de klerikale kleingeestigheid van de Zuidelijke provinciën. Studenten worden in deze rijksuniversiteiten opgeleid om maatschappelijke sleutelposities in te nemen. Het principe breekt met de achttiende-eeuwse universiteiten die onder auspiciën van staat of Kerk respectievelijk toekomstige staatsambtenaren of clerici opleidden. Samen met de rol en organisatie van de universiteiten, verandert het hoogleraarschap. De professor wordt als werknemer van de gebureaucratiseerde universiteit benoemd en betaald door de staat, maar is daarnaast relatief vrij om zijn eigen onderzoek en onderwijs te organiseren. De professionalisering en objectivering van het hoogleraarschap betekent het einde van de corporatistische reflex van de achttiende-eeuwse universiteiten om enkel leden van het establishment te benoemen. Voortaan komt in principe iedereen die genoeg kennis en kunde kan voorleggen in aanmerking voor het hoogleraarschap.
De status van de hoogleraar
Al deze ontwikkelingen verhogen de positie, de status en het aanzien van het hoogleraarschap en het wordt een gegeerd en lucratief beroep. Nog vóór Willem I in 1816 de stichting van de Gentse universiteit aankondigt, voelen verscheidene stedelingen zich aangesproken en prijzen ze zichzelf per brief aan bij commissaris-generaal Repelaer Van Driel. Joseph François Kluyskens, een van de gereputeerde leraars van de Gentse School voor Geneeskunde, beschouwt het letterlijk als een erezaak om benoemd te worden. Hij vervolledigt zijn opsomming van verdiensten met de verzekering dat ‘het geheele publiek onzer stad zich (...) aan myne benoeming verwagtte, en ik in myne eer en roem zou lyden van niet benoemd te worden’. Kluyskens wordt op de valreep benoemd, maar is teleurgesteld dat hij niet tot ‘gewoon’ maar slechts tot ‘buitengewoon’ hoogleraar wordt aangesteld wat gevolgen heeft voor zijn wedde. Omgekeerd hangt de status van het hoogleraarschap ook af van het prestige dat de universiteit als instelling heeft. Het verklaart waarom niet alle buitenlanders staan te springen om in te gaan op een hoogleraarschap in Gent en waarom de stad investeert in een warme ontvangst van hoogleraren en studenten en in een prestigieuze Aula. Een prestigieus gebouw straalt af op de status van de universiteit, haar hoogleraren en haar stad.
Werken in de stad
De meeste hoogleraren beperken hun professionele loopbaan niet tot het doceren van de cursussen in de universiteitsgebouwen van de Voldersstraat of het studiewerk in hun privékantoor. De artsen onder hen houden er bijvoorbeeld nog een privépraktijk op na en de juristen pleiten als advocaat in het nabijgelegen justitiepaleis. In de Gentse gemeenteraad zullen in de loop van de negentiende en twintigste eeuw tientallen hoogleraren plaats nemen en het wordt zowat een traditie dat de schepen van Onderwijs een professor is. Schrijven en publiceren van krantenartikels en wetenschapspopulariserende boeken blijkt een andere lucratieve bezigheid van de hoogleraren. Deze extra-academische activiteiten worden gestimuleerd en gewaardeerd, hoewel de balans bij sommigen ook wel eens zoek raakt en hun onderwijs en studiewerk er bij inschiet.
Leven in de stad
Als wetenschappers van de universiteit en geëerde bewoners van de stad behoren de hoogleraren tot de Gentse burgerij. Dat is de negentiende-eeuwse bovenlaag van de samenleving die zijn status ontleent aan vermogen, opleiding en functie, en niet, zoals de aristocratie, aan geboorte. De geleerde stand van hoogleraren vermengt zich via extra-universitaire activiteiten en allerlei lidmaatschappen met de politieke, economische en culturele elites van de stad. De universiteit ligt in het hart van de burgerlijke stad en in de nabijheid van allerlei plekken waar deze elites zich thuis voelen: de Veldstraat met zijn boekenwinkels, de Kouter met zijn salons, schouwburgen en kuierplein, het stadhuis en het Zuidstation, de bibliotheek en de plantentuin. Deze plaatsen van sociabiliteit zijn niet alleen de biotoop van de Gentse burgerij, ze vormen tevens hun communicatieruimte. De geleerden gebruiken de burgerlijke salons om met elkaar van gedachten te wisselen, meer dan de universiteiten waar de hoogleraren niet allemaal over een privékantoor beschikken en niet perse voltijds aanwezig zijn.
Wonen in de stad
De verbondenheid van de hoogleraren met de stad wordt versterkt doordat ze er noodgedwongen ook wonen – het transportnet is nog niet voorzien op pendelaars – en samen met hun gezin ‘gebruikers’ worden van de stad. Ze vestigen zich binnen de stadsrand in burgerwoningen op wandel- of koetsafstand van hun universiteitsite. Bepaalde straten of wijken genieten vanwege hun uitstraling of nabijheid een duidelijke voorkeur als woonplaats, zoals de Coupure. Tot de auto de mobiliteit van de hoogleraren verhoogt in het midden van de twintigste eeuw, evolueert het woonpatroon van de hoogleraren parallel aan de expansie van stad en universiteit: ze volgen de residentiële wijken en de nieuwe universiteitssites.
Huwen met de stad
De woning van de negentiende-eeuwse hoogleraar is meer dan de persoonlijke verblijfplaats van hem en zijn gezin. Hij heeft er zijn studiekamer, kantoor en privébibliotheek en ontvangt er gasten. Onder hen studenten die gebruik kunnen maken van de privécollectie van hun mentor. Het gezin van de hoogleraar wordt actief betrokken bij zijn activiteiten en spelen een rol in de omgang met de gezinnen van kennissen en collega’s. Het gebeurt enerzijds dikwijls dat studenten huwen met de dochters van hun hoogleraar en diens wetenschappelijk werk overnemen. Anderzijds zullen de zonen, en later ook dochters, van het gezin van jongs af aan worden klaargestoomd voor een academische loopbaan, wat hen een intellectuele voorsprong geeft op concurrenten. Deze huwelijks- en opvoedingspolitiek liggen aan de basis van verscheidene ‘academische families’, bijvoorbeeld de Gentse families Kluyskens en Fredericq, die verschillende generaties hoogleraren zullen afleveren.
Duurzame basis
De band tussen stad en universiteit wordt tijdens die eerste decennia niet alleen op organisatorisch maar ook op menselijk vlak bezegeld. Geleerden integreren zich in de stedelijke netwerken en Gentenaars worden student en hoogleraar van de universiteit. De associatie van de hoogleraren met de Gentse burgerij en haar burgerlijke stadscentrum zal in de twintigste eeuw verdwijnen. De universiteit evolueert dan naar een onderzoeksinstelling en breidt uit naar nieuwe stadswijken. De stem van de hoogleraar wordt nog steeds gerespecteerd, maar dan als die van een expert, niet van iemand uit de geleerde stand.
Fien Danniau
Vakgroep Geschiedenis UGent
20 augustus 2010
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Danniau, Fien. "Geleerde stad." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 20.08.2010. http://ugentmemorie.be/artikel/geleerde-stad.
Literatuur
-
Karel De Clerck, ‘De stichting van de Gentse Universiteit’, in: Hoofdmomenten uit de ontwikkeling van de Gentse Rijksuniversiteit (1817-1967), Gent, 1967, pp. 5-27.
-
Matti Klinge, ‘Teachers’, in: Walter Rüegg (red.), A History of the University in Europe. Vol. III: Universities in the Nineteenth and Early Twentieth Centuries (1800-1945), Cambridge, 2004, pp. 123-162.
-
Willem Otterspeer, ‘Het liberaal tekort. Opvattingen van het Leids professoraat over onderwijs, universiteit en maatschappij in de 19de eeuw’, in: M. E. Stuart and G.M. Schermer, Universiteit en samenleving: confrontatie of interactie?, Nijmegen, 1993, pp. 65-80.
-
Walter Rüegg, ‘Themes’, in: Walter Rüegg (red.), A History of the University in Europe. Vol. III: Universities in the Nineteenth and Early Twentieth Centuries (1800-1945), Cambridge, 2004, pp. 3-31.
-
Els Witte, ‘Professoren aan de Gentse Rijksuniversiteit: tussen academische vrijheid, pluralisme en neutraliteit (1817-1965)’, in: Jan Art en Luc François (red.), Docendo discimus : liber amicorum Romain van Eenoo, Gent, 1999, pp. 995-1020.