2. Rector Julien Hoste
De nieuwe rector Julien Hoste was geboren in Gent op 30 mei 1921. Van het Koninklijk Atheneum was hij naar de universiteit getrokken, waar hij tijdens de Tweede Wereldoorlog studies chemie ondernam. In 1946 werd hij benoemd tot werkleider aan het Laboratorium voor Analytische Chemie. Zijn universitaire carrière verliep vervolgens gestaag: in 1954 werd hij geaggregeerde, in 1958 docent en in 1962 gewoon hoogleraar, benoemd op de leerstoel analytische chemie. Hij stond bekend als een bedachtzaam type, minzaam in de omgang, die op een rustige wijze leiding gaf aan zijn laboratorium. Na zijn benoeming tot gewoon hoogleraar werd hij almaar vaker gevraagd voor commissiewerk, beleidsvoorbereidende werkgroepen en het opnemen van bestuurlijke verantwoordelijkheden, onder andere in onderzoeksfondsen. Naast zijn onderzoeksmatige bezigheden groeide Hoste uit tot een beleidsfiguur met zin en talent voor bestuurlijk werk.
Met de démarche van Ramaekers belandde Hoste in oktober 1977 voor het eerst in het middelpunt van de belangstelling. In interviews moest hij zich verdedigen tegen de geruchten – zijn benoeming was een zaak geweest van politiek en bedrijvenlobby – die de ronde deden. Hoste ontkende enige stappen te hebben ondernomen voor zijn kandidatuur, noch binnen zijn faculteit, noch binnen de Academische Raad, noch bij de minister. De verklaring voor zijn benoeming, zo vertelde hij, moest gezocht worden in zijn track record: hij was gewend om ‘relatief grote instellingen te besturen’, hij was decaan geweest, hij zetelde in diverse Raden van beheer en had zowel op nationaal als Europees niveau beleidsvoorbereidend werk verricht. Hij was bekwaam om rector te worden, dat was wat de minister gezien had en diens besluit motiveerde.
Met deze interviews maakte Hoste zijn entree in de media en bij het grote publiek. Ze vormden meteen een gelegenheid om zijn plannen voor het rectorschap toe te lichten. Aan de studenten van Schamper weidde hij bijvoorbeeld uit over de noodzaak van meer algemeen vormende kandidaturen en een universitair onderwijs dat het ‘zelfstandig denken’ stimuleerde. In de krant Vooruit praatte hij over de problemen op het vlak van infrastructuur en personeelsbeleid en lanceerde hij het voornemen een ‘credit-systeem’ en semesterexamens in te voeren. Hij hield een pleidooi voor een soepelere reglementering en meer autonomie om zelf een beleid te kunnen maken. Op sociaal vlak was hij onomwonden: ‘Mijn politiek zal er een zijn van sociale vooruitstrevendheid, maar men kan een kei zijn vel niet stropen’. Daarmee verwees Hoste naar het klimaat van besparingen dat nu al enkele jaren het universitaire bestel gijzelde. Financiële kwesties en wettelijke beperkingen zouden ook zijn rectoraat domineren. Dat maakte dat zijn beleidsruimte beperkt bleef.