Academische voertaal Latijn

‘De taal, van welke zich de professoren in de faculteiten, met uitzondering alleen van de hoogleraren in de nederduitsche en fransche letterkunde, de regtspraktijk en economische wetenschappen, bedienen moeten, zal zijn de latijnse.’ Zo luidt het achttiende artikel van het organieke reglement op het hoger onderwijs van 1816. De taalkeuze van de Nederlandse vorst voor de universiteiten wordt vanuit allerlei hoeken bekritiseerd. Latijn mag dan wel de taal zijn die de internationale relaties en de wetenschap in de vorige eeuwen monopoliseerde, voor de negentiende-eeuwse universiteit is het een anachronisme, een compleet achterhaalde wetenschapstaal die ontoereikend is om nieuwe fenomenen te beschrijven en te bestuderen. De keuze strookt niet met de voor de rest relatief vooruitstrevende universiteitspolitiek van Willem I.

Compromis

De keuze voor het Latijn als voertaal lijkt misschien een anachronisme, maar het is in feite de enige oplossing voor het voertaalprobleem aan de universiteiten. In de sterk verfranste Zuidelijke provinciën is de kennis van het Nederlands ondermaats of onbestaande. Nederlands als voertaal voor de universiteit zou dus niet alleen van weinig politieke gevoeligheid getuigen, het is in de praktijk gewoon onmogelijk. Anderzijds wil de Nederlandse vorst de gerichtheid van zijn Zuidelijke provinciën op Frankrijk niet extra stimuleren en is hij voorstander van het principe ‘één volk, één taal’. De keuze voor het Latijn is dus een compromis tussen Noord en Zuid in afwachting van een definitieve oplossing en het laat de universiteiten toe om hun beginjaren zonder al te veel gekrakeel door te komen.

De Gentse student spreekt nauwelijks Latijn

Hoewel het Latijn op papier een mooie oplossing is, zorgt het in de wandelgangen en auditoria voor problemen omdat de studenten de taal niet goed genoeg beheersen. Het veroordeelt de leergangen tot ‘dictaten’: hoogleraren declameren jarenlang dezelfde Latijnse teksten die de studenten ijverig overpennen. Wie het zich kan permitteren, koopt de dictaten van een voorganger over. De Gentse rector Van Rotterdam zit verveeld met de kwestie: ‘Nu is het waarlijk jammer dat veele van hun, allerbekwaamste menschen, geen Latijn verstaan, en die nogtans verre overtreffen in waare kennisse, zoo veele gepromoveerde leydense Doctooren’. Officieel wordt streng opgetreden tegen hoogleraren die tijdens het examen afwijken van het Latijn als voertaal maar sommige professoren staan toch toe dat de student in het Frans antwoordt. De beperkte kennis van het Latijn is te wijten aan het matige middelbaar onderwijs in het Zuiden, wat zich trouwens algemeen vertaalt in zwakke prestaties van de studenten. Zonen van rijke burgers volgen bovendien vaak enkele jaren middelbaar onderwijs in Frankrijk, waardoor ze nog meer doordrongen zijn van de Franse taal en zeden. Aan deze trend wil de vorst paal en perk stellen door in 1825 studenten die hun middelbaar onderwijs in het buitenland volgen, de toegang tot de Nederlandstalige universiteiten te verbieden.

De taalhonger van de wetenschap

Een ander probleem van de Latijnse voertaal is dat het niet hanteerbaar is in nieuwe wetenschappelijke disciplines zoals economie en (toegepaste) wetenschappen. En dat zijn net de takken waar Gent en de Zuidelijke Nederlanden zich als industriële voortrekkers op willen toeleggen. George Bergmann herinnert zich in zijn gedenkschriften het verhaal van student Leopold Duvivier, een medestudent die in de Hollandse periode onderzoek deed naar de verzekeringsmaatschappijen tegen zeegevaar. Zijn thesis beperkte zich tot het formuleren van enkele stellingen omdat het Latijn ‘te midden van den algemeenen vooruitgang, te midden der nieuwe menschelijke betrachtingen en behoefte, onbeweeglijk was gebleven.’

Taalschizofrenie

In de praktijk wijken hoogleraren en studenten geregeld uit naar het Frans. Het reglement laat dat in principe ook toe, hoewel de geest van de letter doelde op afwijkingen in de richting van het Nederlands, en niet het Frans. Wanneer de universiteit hierover wordt aangesproken verklaart ze dat het niet anders kan: studenten verstaan geen Nederlands en de Gentse universiteit wil ze niet verliezen aan Luik of Brussel. Andere Gentse hoogleraren argumenteren nogal flauw dat er nu eenmaal geen goede Nederlandse terminologie en handboeken bestaan of dat hun lessen ook open staan voor het Gentse publiek, dat het Nederlands al helemaal onkundig is. Er ontstaat een taalschizofrene situatie aan de Gentse universiteit, waarbij de omgangstaal van hoogleraren en studenten verschilt van de taal die officieel weerklinkt in de auditoria, de examens en op academische plechtigheden.

Priester Schrant

De enige Nederlandstalige cursus die tijdens de Hollandse periode wordt gedoceerd is die van de Nederlandse letterkunde en welsprekendheid, gedoceerd door de Nederlander Johannes Schrant. De katholieke priester beseft bij een verkennend bezoek aan Gent hoe lastig zijn opdracht wordt: ‘Overal Fransche zeden, overal vooroordelen tegen onze letterkunde. Welk een hemelsbreed verschil in dat opzigt tusschen het Noorden en het Zuiden! Bij aldien ook al die vooroordelen overwonnen wierden, zoude ik niet veel nut stichten, daar men mij bezwaarlijk zou verstaan, ten zij ik mijnen voordragt in het Latijn of Fransch inrigtte’. Zijn vrees wordt bewaarheid: de Nederlandstalige lessen worden overbodig geacht door de verfranste elite aan de universiteit en ze worden slechts gevolgd door een handvol theologen en juristen die er interessante carrièremogelijkheden in zien. Maar het engagement van Schrant overstijgt de universiteit en hij ontpopt zich als een warme verdediger van het Nederlands. Als lid van de Oost-Vlaamse Schoolcommissie helpt hij bij het controleren en organiseren van lagere scholen en schrijft hij elementaire handboekjes Nederlands.

Frans trekt aan het langste eind

De taalkwestie aan de universiteit is slechts een onderdeel van de politiek van Willem I die in haar geheel op ongenoegen botst in de Zuidelijke provinciën. Met zijn beleid heeft Willem I zowel de Franstalige groep verlichte bourgeoisie als de Nederlandstalige lokale clerici tegen zich in het harnas gejaagd en in 1830 scheurt het Zuiden zich af van Nederland. Tussen 1830 en 1835 vervalt de universiteit in chaos om daarna als Franstalige instelling verder te gaan. Maar het verblijf van Schrant is niet onopgemerkt voorbijgegaan: onder zijn leerlingen bevinden zich Philip Blommaert, Frans de Potter, Jacob Kesteloot, Ferdinand Snellaert, Constant Serrure, Prudens van Duyse en George Bergmann. Zij ontpoppen zich als de Gentse taalminnaren die op termijn de Vlaamse Beweging op de rails zullen zetten.

Fien Danniau
Vakgroep Geschiedenis
20 augustus 2010

 

Hoe verwijs je naar dit artikel?
Danniau, Fien. "Academische voertaal Latijn". UGentMemorie. Laatst gewijzigd 01.09.2015. www.ugentmemorie.be/artikel/academische-voertaal-latijn.

 

Literatuur

  • R.F. Apers, ‘Uit het verleden der Gentse universiteit’, in: De RUG en het studentenleven te Gent, Gent, 1949, pp. 25-43.

  • Herman Balthazar, ‘19de en 20ste eeuw. Groei tot industriële grootstad’, in: Johan Decavele (red.), Gent: apologie van een rebelse stad, Antwerpen, 1989, pp. 155-183.

  • Karel De Clerck, ‘De stichting van de Gentse Universiteit’, in: Hoofdmomenten uit de ontwikkeling van de Gentse Rijksuniversiteit (1817-1967), Gent, 1967, pp. 5-27.

  • Pieter Dhondt, Een tweevoudig compromis. Discussies over universitair onderwijs in het negentiende-eeuwse België, Leuven, 2005, (onuitg. doct. verh.).

  • Gita Deneckere, ‘Gent’, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, pp. 1253-1269.

Deel deze pagina: 
Aanmaken herinneringen toelaten

Herinneringen

Schrant staat niet te springen om de job in Gent aan te nemen

Overal Fransche zeden, overal vooroordelen tegen onze letterkunde. Welk een hemelsbreed verschil in dat opzigt tusschen het Noorden en het Zuiden! Bij aldien ook al die vooroordelen overwonnen wierden, zoude ik – zoo als men mij verzekerde – niet veel nut stichten, daar men mij bezwaarlijk zou verstaan, ten zij ik mijnen voordragt in het Latijn of Fransch inrigtte; terwijl ik – daar alle gronden ontbreken – met de allereerste beginselen, welke aan elke hogeschool met regt worden ondersteld, jaren zou moeten doorbrengen, eer dat ik met eenige vrucht iets hogers konde ondernemen. Ik hoef Uwer Excellentie het verdrietige van zulk eenen arbeid niet onder het oog te brengen.

(Priester Johannes Schrant na een bezoek aan Gent in 1817. Hij laat zich toch overtuigen door Willem I en zal er tot 1830 Vaderlandse Geschiedenis en Nederlandse Letterkunde doceren)

Brief geciteerd in: R.F. Apers, ‘Uit het verleden der Gentse universiteit’, in: De RUG en het studentenleven te Gent, Gent, 1949, p. 31.

De Hollandse tijd betekent hoogtij voor taalminnaren

Nog iets, dat het Gent van dien tijd zelfs bij de Flaminganten van dezen tijd (en dit is niet weinig gezegd) moet in achting doen stijgen: het Gent van toen telde vele ijverige beminnaars onzer moedertaal. Eene maatschappij ter beoefening der Nederlandsche taal en letterkunde was er tot stand gekomen en wekelijks hield deze hare vergaderingen, waarop eenige studenten dikwijls tegenwoordig waren. Prachtige redevoeringen en welsprekende voordrachten werden er soms gehouden. Zij waren vooral geschikt om bij de hogere volksklassen propaganda te maken. Daar heb ik professor Schrant, Vervier, professor Kesteloot en anderen het woord hooren voeren.

(George Bergman, student in Gent in 1824-1828)

 uit: George Karel Lodewijk Bergmann, Uit vader Bergmann's gedenkschriften, Gent, 1895, p. 116.

Het vervloekte Latijn verhindert het schrijven van een thesis over zeerecht

Een ander geval, dat zich bij eene promotie voordeed, had het gebruyik van het Latijn tot uitgangspunt.
Een student in de rechten (Leopold Duvivier) had tot onderwerp zijner dissertatie De maatschappij tegen zeegevaar gekozen. Doch hij had, zooals hij in zijne voorrede verklaarde, zoovele moeielijkheden ontmoet, dat hij van het schrijven eener regelmatige verhandeling had moeten afzien, om zich bij eenige stellingen te bepalen, welke hij zoude verdedigen.
Het Latijn, dat gevloekte Latijn, dat te midden van den algemeenen vooruitgang, te midden der nieuwe menschelijke betrachtingen en behoeften onbeweeglijk was gebleven, was hiervan, zegde hij, de oorzaak. (...)
De Rector-voorzitter, professor Hauff, die dat jaar tot eene andere Faculteit behoorde, verzette zich tegen de promotie: hij beweerde, dat het stellen van eenige vraagpunten eigenlijk geene dissertatie uitmaakte. Maar de andere professoren deelden zijn gevoelen niet en de koene vijand van het Latijn werd tot het doctoraat toegelaten. Ter loops zij hier nog gezegd, dat professor Hauff, die met het onderwijs der mathematische en physische wetenschappen gelast was, bekend stond als een aartsvijand van alles wat Fransch was. Wanneer hij in zijne lessen over de Franschen sprak, noemde hij hen altijd met verachting Isti Francogalli!

(George Bergman, student in Gent in 1824-1828)

 uit: George Karel Lodewijk Bergmann, Uit vader Bergmann's gedenkschriften, Gent, 1895, p. 137-138.

 

De bedrieger die het Latijn niet machtig is, wordt bedrogen

Het was, zooals ik zegde geen heksenwerk in het Latijn eene dissertatio inauguralis aaneen te flansen; maar desniettegenstaande vonden vele studenten het gemakkelijker hunne dissertatie door den eenen of anderen specialist ‘in het dissertatie-schrijven’ te laten opmaken; tegen betaling, wel te verstaan, ja tegen een rond sommetje, welk in verhouding stond met de lengte der verhandeling.
Zulke specialisten waren met hoopen in Gent te vinden; gewoonlijk was het een uitgestudeerde zonder werk of vooruitzicht, of een jong advocaatje, dat meer honger had dan practijk; soms ook wel een student, die de middelen niet bezat om zijne studieën voort te zetten.
Maar onder de specialisten bevonden zich ook doortrapte deugnieten. Dit moest eens een student n de rechten ondervinden, die tot eenen hunner zijne toevlucht had genomen. In plaats van eene wezenlijk door hem opgemaakte verhandeling af te leveren, had hij letterlijk eene dissertatie gecopieerd, door eenen student van Leiden voor zijne promotie geschreven; het was eene prachtige dissertatie, die dan ook rijkelijk betaald werd.
Maar een zoogezegde vriend van den Leidschen student maakte bij de openbare promotie het plagiaat bekend en hij kwam namens zijnen vriend deszelfs eigendom wedereischen. De professoren stelden het feit vast; zij begaven zicht op staanden voet in de deliberatiezaal en onze ongelukkige promovendus werd afgewezen; wantde clarissimi waren van gevoelen, dat eene afgeschreven dissertatie eigenlijk geene dissertatie was, en dus aan het studieprogramma niet voldeed.
Die weigering bij de promotie, die, geloog ik, de eenigste is geweest, welke bij de Gentsche Hoogeschool vóór 1830 heeft plaats gehad, bracht eene groote opschudding te weeg. Zij verontwaardigde bijzonder de talrijke uitgenoodigden op het kostelijke afscheidsbanket, dat in een der grootste hotels was besteld geworden.

(George Bergman, student in Gent in 1824-1828)

 uit: George Karel Lodewijk Bergmann, Uit vader Bergmann's gedenkschriften, Gent, 1895, p. 134-135.