Bruyninx, Elze (1944-2011)

Kunsthistorica en specialiste in niet-westerse kunst Elze Bruyninx zette de innovatieve kunsthistorische benadering van Frans Olbrechts verder. Binnen de opleiding Etnische Kunst is het haar verdienste de focus op Afrika te matigen door meer aandacht te besteden aan kunst uit Oceanië, Noord-Amerika en Azië. Haar groot maatschappelijk engagement vierde ze bot aan Belgische en buitenlandse musea, maar ook in Gent als actief lid van de Afrika-Vereniging van de Universiteit Gent en als beheerder van de Etnografische Verzamelingen.  

Ivoorkust

Elze Bruyninx studeert in 1970 af als licentiate aan het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde (HIKO) met een verhandeling over ‘De figuratieve ijzerplastiek in Negro-Afrika.’ Ze start haar loopbaan aan de Universiteit Gent als assistente van kunsthistoricus Jan Vandenhoute. Hij is op dat moment directeur van het Seminarie voor Primitieve Kunst, Etnologie en Volkskunde en beheert de Etnografische Verzamelingen. De opleidingsbenaming ‘primitieve’ kunst verandert in 1971 naar het ideologisch minder beladen ‘etnische’ kunst. Bruyninx specialiseert zich in messing-kunst (een legering van koper en zink).
In 1977 promoveert ze tot doctor in de niet-westerse kunstgeschiedenis en archeologie met een comparatieve studie naar de messing-kunst in het Boven-Cavally-gebied bij de Dan en Gere-Wobe in Ivoorkust. Een groot deel van de ongeveer 800 geanalyseerde voorwerpen, beelden en sieraden was verzameld door Vandenhoute tijdens de Ivoorkustexpeditie onder leiding van Frans Olbrechts in 1938-39. Bruyninx onderzoekt de gebruikte technieken en interpreteert de ornamentering  als een vormelijke veruitwendiging van een lokaal filosofisch wereldbeeld. Ze hanteert de visie geïnitieerd door Frans Olbrechts die niet-westerse kunst contextueel benadert en een eigen chronologie tracht toe te dichten. In 1991 wordt Bruyninx hoofddocent als opvolger van Herman Burssens.

Oceanië

Voor haar aanstelling in 1991 focust haar veldwerk op West-Afrika (Ivoorkust, Liberia, Gambia en Ghana). Hiermee werkt ze in de traditie van haar voorgangers die allen vooral Sub-Saharaanse Afrikaanse kunst bestuderen: Olbrechts en Vandenhoute in West-Afrika, Herman Burssens in Centraal-Afrika. Vanaf 1994 verlegt Bruyninx haar eigen onderzoek naar Oceanië: in Papoea-Nieuw-Guinea bij de volkeren van de Sepik River en daarna iets zuidelijker in Nieuw-Caledonië. Op basis van dit onderzoek slaagt ze erin de kijk op etnische kunst binnen de opleiding aan de Universiteit Gent te verbreden én de Etnografische Verzamelingen meer te valoriseren.
Als beheerder van de Verzamelingen inventariseert ze samen met Wilfried Van Damme de Oceanië-collectie, organiseert ze een Oceanië-tentoonstelling en -studiedag in het Gentse Museum voor Sierkunst en wendt ze de Verzamelingen ook onderwijskundig aan door haar studenten zelf kleinschalige exposities te laten organiseren. Daarenboven focust Bruyninx in haar lessen ook opnieuw meer op Noord-Amerikaanse en Aziatische kunst. De geografisch omvangrijke benadering van etnische kunst die zo ontstaat - in combinatie met de rijke universitaire Etnografische Verzamelingen - maakt van de Gentse opleiding een unicum in de Lage Landen en trekt studenten aan.  

Maatschappelijke dienstverlening

Elze Bruyninx is erop gebrand om haar vakkennis te delen met de wereld buiten de muren van de universiteit. Zo is ze een veelgevraagd expert in het buitenland. Internationale instellingen en musea uit onder andere New York, New Orleans en Genève werken met haar samen. Ook in België wordt haar expertise gewaardeerd. Ze is onder meer adviseur voor het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) in Tervuren en het Etnografisch Museum in Antwerpen. Op Gents niveau engageert ze zich eveneens om aansluiting te vinden met het brede publiek. Ze is actief lid van de Afrika-Vereniging van de Universiteit (AVRUG) en de vzw Afrika Brug die onder meer publieksevenementen met betrekking tot Afrika organiseren. Ze is tevens redactielid van het AVRUG-Bulletin, vanaf 1985 gepubliceerd onder de naam Afrika Focus.

Einde opleiding Etnische Kunst

In 2005 gaat Elze Bruyninkx omwille van gezondheidsredenen vervroegd op emeritaat. In datzelfde jaar beslissen de Vakgroep Kunstwetenschappen en de faculteit Letteren en Wijsbegeerte in de context van de introductie van de bachelor- en masterstructuur om de opleiding Etnische Kunst te laten uitdoven. Er wordt geopperd dat de studenten beperkte toekomstmogelijkheden binnen het veld hebben. Verschillende faculteitsleden halen daarnaast ook het argument aan dat de voortgezette studie van objecten die voor een groot deel werden verzameld in een koloniale context van ongelijke machtsverhoudingen ethisch laakbaar is. De wetenschapsdiscipline zou omwille van haar koloniale wortels niet meer ‘gepast’ zijn in postkoloniale tijden.
Dergelijke denkpistes maken deel uit van een bredere internationale tendens. Postkoloniale reflecties over de veelsoortige erfenissen van het westerse kolonialisme en hoe hier als maatschappij mee om te gaan komen de laatste decennia prominenter op de voorgrond. Zo ontstaan er debatten over verontschuldigingen of herstelbetalingen voor het koloniaal verleden of over de teruggave van westerse museale collecties die in koloniale tijden werden verkregen. De gigantische collectie van het KMMA is bijvoorbeeld soms voorwerp van deze restitutievraag. Ondanks verzet en petities wordt de Gentse opleiding Etnische Kunst in 2011 definitief stopgezet. De afschaffing betekent een knauw voor de expertise over niet-westerse kunst in België. Specialisten en museumcuratoren zullen vaker uit het buitenland moeten worden gerekruteerd. Voor Elze Bruyninx is het een harde dobber dat haar levenswerk op deze abrupte wijze eindigt. Ze overlijdt in 2011.  

Tegenstanders

Tegenstanders van de afschaffing van de opleiding Etnische Kunst – UGent-onderzoekers maar ook mensen daarbuiten - betreuren heel sterk het einde van de unieke Gentse opleiding die na de introductie door Olbrechts meer dan zeven decennia liep. Zij dragen aan dat de opleiding wél carrièremogelijkheden biedt, ook in het buitenland. Het postkoloniale argument is volgens hen te makkelijk en ondoordacht en moet vooral het doorvoeren van besparingen maskeren. Volgens hen functioneerde dit erfgoed niet als koloniale propaganda en impliceert de studie van etnische kunst geen rechtvaardiging van koloniale systemen. Zij voeren aan dat het zelfbewustzijn over historische koloniale verhoudingen heel groot is binnen deze wetenschapstak en dat het postkoloniale debat niet uit de weg wordt gegaan. Bovendien geloven zij dat etnografische collecties net de aanzet kunnen zijn om in een multiculturele maatschappij ruimte te creëren voor reflectie over het koloniaal verleden en de dialoog en verbondenheid tussen verschillende gemeenschappen kunnen stimuleren.
De Etnografische Verzamelingen van de Universiteit Gent, sinds 2002 in Het Pand te vinden, bestaan na de loskoppeling van het onderwijs in etnische kunst verder als academisch erfgoed van de Universiteit Gent. Via de World Art-benadering zet EVUG in op het sensibiliserende potentieel van de collectie met betrekking tot niet-westerse culturen. Als onderdeel van het door FARO en de Koning Boudewijnstichting ondersteunde Belgische platform Et(h)nocoll wil ze de mogelijkheid van interculturele dialoog op basis van etnografische collecties hard maken.

Davy Verbeke
Vakgroep Geschiedenis UGent
14 april 2017

Met grote dank aan em. prof. Fernand de Hen (vakgroep Kunstwetenschappen) en dr. Pauline Van der Zee (curator EVUG)

 

Hoe verwijs je naar dit artikel?
Verbeke, Davy. “Bruyninx, Elze (1944-2011).” UGentMemorie. Laatst gewijzigd 14.04.2017. http://www.ugentmemorie.be/personen/bruyninx-elze-1944-2011.

Bibliografie

www.UGentMemorialis.be

Tussen kunst en kennis. Een keuze uit de Gentse universitaire verzamelingen. Gent: RUG 1992.

De Rynck, Patrick en Mark van Vaeck. Het academisch erfgoed in Vlaanderen: Universiteit Gent. Antwerpen: Openbaar Kunstbezit Vlaanderen2006.

Olbrechts, Frans. “Ivoorkust-expeditie der Rijksuniversiteit te Gent en van de Vleeschhuis-Museum te Antwerpen. Voorloopig verslag over de werkzaamheden november 1938 - januari 1939.” Kongo-Overzee V 4 (1939): 177-178.

Website Etnografische Verzamelingen Universiteit Gent

Website Et(h)nocoll

Website Interuniversitair Platform voor Academisch Erfgoed

Deel deze pagina: 

Herinneringen

Herman Burssens (oud-student) over Frans Olbrechts

'Dat de richting 'Primitieve Kunst' in die tijd relatief veel succes had, ondanks het feit dat er ook toen al bitter weinig vooruitzichten waren voor de afgestudeerden, had mijns insziens vooral te maken met de persoonlijkheid van Olbrechts. Vergeleken bij de meeste andere professoren van het Kunsthistorisch Instituut en van de Faculteit Wijsbegeerte en Letteren was hij veel minder stroef, minder streng, minder geforceerd ernstig, zowel wat zijn uiterlijk betrof als wat zijn manier van lesgeven aanging. Met zijn keurige verschijning en zijn hoffelijke optreden leek hij eerder Brits dan Vlaams, wat allicht met zijn vroegere verblijf in Engeland te maken had. Olbrechts was ook iemand die zijn studenten kon stimuleren en enthousiast maken. Tijdens de colleges zaten we allen samen in een klein lokaal aan een rechthoekige nog door Henry van de Velde ontworpen tafel. Het ging er veeleer ongedwongen aan toe - niet toevallig zoals aan de meeste Amerikaanse universiteiten. De ontspannen sfeer tijdens de lesuren had ook te maken met het feit dat er door docent en studenten gezellig werd gerookt. Olbrechts rookte geurige Engelse sigaretten die zijn anders welluidende stem licht hees maakten en die, achteraf bekeken, zijn gezondheid zeker geen goed hebben gedaan'.

'Wanneer de zonnige lentedagen aanbraken, kon het gebeuren dat Olbrechts, in plaats van in een berookt lokaal, les gaf in de open lucht op het buitenterras van de grote bibliotheekzaal. Tijdens dorstige dagen liet hij - en dit was ongewoon voor een professor - wel eens frisdrank en een enkel glas bier aanrukken, wat ons het idee gaf dat we op een picknick waren. Hiermee wil ik niet zeggen dat elk van zijn colleges een feest was en nog minder dat we niet veel bij hem opstaken'.

'Toen Olbrechts in 1947 directeur geworden was van het Tervuurse museum, stelde hij ons in het voorlaatste jaar voor om voortaan college te geven in het museum in plaats van op de universiteit. Hij betaalde ieder van ons wekelijks een trein- en tramticket en met een zevental studiegenoten trokken we voor een hele dag Tervurenwaarts. De colleges vonden plaats in Olbrechts' bureau in de grote benedenzaal van de directeurswoning. Gezeten aan een grote conferentietafel luisterden we naar wat de meester te zeggen had en tussen de middag voorzag zijn echtgenote ons van koffie en sandwiches. Nu en dan wandelde Olbrechts met ons door de museumzalen of bezochten we samen de reserves, terwijl hij hier en daar commentaar gaf en tegelijk aanwijzingen uitdeelde aan het personeel'.

'Ik was al afgestudeerd en assistent geworden bij Professor Vandenhoutte toen de ernstige zieke Olbrechts zich tijdens de examenperiode met een ambulance van Tervuren naar Gent liet voeren en onverwachts op een draagberrie de bibliotheek werd binnengebracht om zijn studenten te examineren. Wat de bedoeling van dit verrassende, want uiterst ongewone optreden ook was, het effect op de omstanders was groot. Niet zoveel later overleed Olbrechts. Er bleef nog slechts de herinnering over aan een sterke en aparte persoonlijkheid die te vroeg, op amper negenvijftigjarige leeftijd, uit ons leven verdween'.

(uit: Herman Burssens, 'Olbrechts en de studie van de etnische kunst aan de universiteit Gent', in: C. Petridis, Frans M. Olbrechts 1899-1958. Op zoek naar kunst in Afrika (Antwerpen 2001) 97-100)