De Sterre
Op een verlaten militair oefenterrein in de zuidelijke stadsrand bouwt de universiteit in de jaren 1960 een moderne campus voor de faculteit Wetenschappen. Het campusmodel, een geïsoleerde, groene universiteitssite die les-, onderzoeks- en leefvoorzieningen bundelt, komt overgewaaid uit de Verenigde Staten en wordt duchtig gekopieerd door Europese universiteiten. Die zien zich in de golden sixties immers allemaal geconfronteerd met een enorme stijging van de studentenpopulatie, een stijging die niet enkel kan worden opgevangen door de oude sites in het stadscentrum uit te breiden.
De schaalvergroting van de naoorlogse universiteit beperkt zich niet tot de studentenaantallen. Wetenschappelijke doorbraken op het vlak van (kern)fysica, genetica en geneeskunde kunnen enkel verwezenlijkt, of zelfs maar bijgebeend worden, als onderzoekers, universiteiten en staten hun wetenschappelijke en financiële krachten bundelen en de laboratoria en onderzoeksgroepen anders worden georganiseerd. Big Science, de hoogleraar-manager en publiek-private geldstromen doen hun intrede en luiden een nieuw wetenschappelijk tijdperk in. Het contrast tussen de met peperdure toestellen uitgeruste laboratoria van de Sterre en de 19de eeuwse instrumenten van het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen is totaal.