Big Science
Het Manhattanproject van de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog leidt niet alleen tot de atoombom. Het project wijst overheden en wetenschappers uit de geïndustrialiseerde landen op het wetenschappelijk én technologisch potentieel van de combinatie van gigantische middelen, laboratoria en onderzoeksgroepen. Het bundelen van de wetenschappelijke en financiële krachten over de universiteits- en landsgrenzen heen blijkt in de naoorlogse wereld de enige manier om de wetenschappelijke doorbraken in de ruimtevaart, (kern)fysica, genetica en geneeskunde bij te benen. Er is een nieuw wetenschappelijk tijdperk aangebroken dat zich kenmerkt door een immense schaalvergroting van het wetenschappelijk onderzoek.
Een Belgisch wetenschapsbeleid
In de wetenschappelijke wedloop is Europa aanvankelijk geen partij voor de Verenigde Staten en de Sovjetunie. Binnen Europa maakt België op zijn beurt geen kans ten opzichte van de grote buurlanden. Vlak na de Tweede Wereldoorlog kunnen de Belgische universiteiten de moeilijkheden rond huisvesting en de kennisexplosie amper de baas en het mecenaat van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek kan het onderzoek niet langer alleen financieren. Een Nationale Commissie moet de Belgische wetenschap in 1957 uit het slop halen en maakt werk van een echt wetenschapsbeleid. De overheid investeert, met financiële hulp uit de bedrijfswereld, in de democratisering van het onderwijs, de rekrutering van wetenschappers en de ontwikkeling van de wetenschappen.
Het falen van het wetenschapsbeleid
De staatsinterventie moet middelen en krachten van de universiteiten bundelen maar het wetenschapsbeleid wordt al gauw het toneel van levensbeschouwelijke en communautaire conflicten met als meest spraakmakende episodes de Schoolstrijd op het einde van de jaren 1950 en de Leuvense kwestie in de jaren 1960. De besparingspolitiek in de jaren 1970 en de regeringscrisissen van de jaren 1980 maakt van België een van de slechts scorende landen op het vlak van wetenschapsinvestering. 1992 betekent het keerpunt. In dat jaar komen wetenschappers op straat om te protesteren tegen het tekort aan middelen voor onderzoek en worden de bevoegdheden onderwijs, wetenschap en economie herverdeeld onder de gewesten en gemeenschappen. Sinds het einde van de twintigste eeuw is er sprake van een nieuw wetenschappelijk bewustzijn bij politici en de bevolking en dat vertaalt zich enerzijds in stijgende onderzoeksmiddelen en anderzijds in groeiende interesse in wetenschap.
Het Belgische mirakel
Ondanks het haperende wetenschapsbeleid kunnen de Belgische wetenschappers zich in de twintigste eeuw toch manifesteren op internationaal niveau. Het chronisch geldgebrek stimuleert hen om inventieve allianties op te zetten en hun onderzoek snel te integreren in de Europese onderzoeksruimte. Die Europese onderzoeksruimte komt er omdat de mogendheden beseffen dat er in sommige domeinen nauwelijks wetenschappelijke vooruitgang kan geboekt worden door elk apart peperdure laboratoria in te richten. Een meevaller voor België is dat het toevallig uitblinkt in die domeinen waar de Europese samenwerking mee begint, namelijk de kernfysica en astrofysica. Het bekendste en oudste Europese onderzoeksproject is het CERN in Genève. Europa blijft tot vandaag streven naar een ‘Europese onderzoeksruimte’ en financiert verschillende wetenschappelijke grote en middelgrote projecten waar ook de Belgische universiteiten aan participeren. Op Vlaams niveau maakt het Herculesprogramma grote investeringen in onderzoeksapparatuur mogelijk voor (allianties van) universiteiten en hogescholen.
De moleculaire biologie in Gent
De Gentse universiteit laat zich in de twintigste eeuw internationaal vooral opmerken in de moleculaire biologie. Professor Walter Fiers doet in de jaren 1960 baanbrekend onderzoek naar de structuur en de sequentie van het genetisch materiaal van verschillende virussen in zijn Laboratorium voor Moleculaire Biologie. Professor Marc Van Montagu is de internationale pionier op het vlak van de moleculaire plantenbiologie. Hij ontwikkelt een efficiënte techniek voor de genetische transformatie van planten en zorgt voor technologisch innovaties in het domein van de genomenstudies. In zijn laboratorium werken op het einde van de jaren 1990 meer dan honderd wetenschappers de klok rond om de internationale concurrentie voor te blijven. Hun onderzoek wordt gevaloriseerd in een spin-off, Plant Genetics Systems (°1983), die laboratoriumruimte huurt in het Instituut voor de Wetenschappen. Sinds 2004 huisvest de spin-off als Bayer BioScience in het Technologiepark in Zwijnaarde.
Dilemma’s
Big Science, kennisexplosie en staatsinterventie bieden de naoorlogse wetenschappers en universiteiten heel wat mogelijkheden maar presenteren hen ook een aantal vraagstukken: wie beslist over de besteding van de financiële middelen en op basis van welke verdeelsleutel? Mag de selectie van de onderzoekslijnen afhangen van de potentiële geldschieters of de kostprijs van de apparatuur? Hoe autonoom is de universiteit ten opzichte van haar geldschieters? Hoe autonoom is de individuele wetenschapper binnen een onderzoeksgroep? Wie mag de resultaten van een internationaal onderzoek claimen? Wie behoudt het overzicht op al dat onderzoek en hoe wissel je gegevens uit? Hoe kan langetermijnonderzoek in anonieme laboratoria gevaloriseerd worden? Wat is de grens tussen fundamenteel en toegepast onderzoek? Hoe combineert de universiteit haar rol als concurrentieel onderzoekscentrum met haar brede vormingsopdracht? Hoe belangrijk is internationale profilering en ranking? Welke rol kunnen kleine universiteiten opnemen in de Big Science?... Deze dilemma’s blijven tot vandaag belangrijke discussiepunten en onderwerp van een precair evenwicht tussen overheid, universiteit en industrie.
Speerpunten
In 2010 presenteert de UGent vijf speerpunten. Nano- en biofotonica, biotechnologie voor een duurzame economie, inflammatie en immuniteit, neurowetenschappen en bio-informatica zijn de onderzoeksdomeinen waarvoor de universiteit de komende jaren hét Europese referentiepunt wil worden. Voor elk van deze speerpunten wordt een topteam samengesteld van wetenschappers uit verschillende vakgebieden die onder de beste omstandigheden aan onderzoek zullen kunnen doen. Bedoeling is dat deze teams een golf van vernieuwing initialiseren, vergelijkbaar met wat het interdisciplinaire team van Van Montagu en co heeft verwezenlijkt op vlak van de biotechnologie. De universiteit hoopt ook op een ‘spill-overeffect’ in het opleidingsaanbod: de vraag naar gespecialiseerde opleidingen is groot en de UGent wil meer buitenlandse doctoraatsonderzoekers aantrekken. Het speerpuntenbeleid is een ambitieus plan waarmee de universiteit zich poogt te positioneren in de zeer concurrentiële kenniseconomie zonder algemeen aan kwaliteit te moeten inboeten. Het is Big Science ten voeten uit: wie alle middelen eerlijk verdeelt, blijft hangen in de middenmoot.
[Fien Danniau]
Literatuur
-
R.D. Anderson, European universities from the Enlightenment to 1914, Oxford, Oxford University Press, 2004.
-
Laurence Brockliss, ‘Gown and town: The University and the City in Europe, 1200-2000’, in: Minerva,
-
36, 2000, pp. 147-170.
-
Evelyn De Craene, Cultuurkritisch literatuuronderzoek naar de veranderde idee van de universiteit; ‘Wat zou de universitaire instelling vandaag kunnen betekenen?’, Gent, 2008 (onuitg. licentiaatverhandeling).
-
Peter Hall, ‘The university and the city’, in: GeoJournal, XLI, 1997(4), pp. 301-309.
-
Robert Halleux (red.), Serge Jaumain, Andrée Despy-Meyer, Pierre Marage , Denis Thieffry, Geschiedenis van de wetenschappen in België : 1815-2000. Deel 2: Van nationale wetenschap tot wereldweide netwerken, Brussel, 2001.
-
Niels C. Sidenius, ‘Town and university. Cultural and economic contributions of the university to the town’, in: Town and university: a dynamic symbiosis, Leuven, KUL International relations office, 2000 (uitgave naar aanleiding van Coimbra Group Seminar, 2-4 februari 2000, Leuven), pp. 29-32.
-
Jo Tollebeek en Liesbet Nys, De stad op de berg : een geschiedenis van de Leuvense universiteit sinds 1968, Leuven, 2005.