Batavia

Tussen de Sint-Pietersnieuwstraat en de Muinkschelde strekt zich in de negentiende eeuw een gordel van katoen- en vlasfabrieken uit. De arbeiders van deze bedrijven wonen vlakbij, in beluiken van allerlei grootte en vorm. Deze wijken, een typisch fenomeen in negentiende-eeuwse industriesteden, bestaan uit kleine, minderwaardige woningen gegroepeerd rond een koer. Je kunt ze enkel bereiken via een smalle doorgang aan de straatkant. Het zijn broeihaarden van ellende, criminaliteit en ziektes, waar het sterftecijfer veel hoger ligt dan in de nettere stadsbuurten. Het stadsbestuur reageert aanvankelijk met complete onverschilligheid op deze probleemwijken maar na een tijdje komt het met een weldoordacht saneringsbeleid op de proppen. In de lange twintigste eeuw zullen de universiteitsgebouwen een voor een de sporen van de arbeidersbuurt uitwissen.

Batavia, berucht en beroemd

Het meest beruchte beluik van Gent is de Bataviawijk. Honderd bij dertig meter groot, ligt het binnen het huizenblok omgeven door de huidige Sint-Hubertusstraat, de Rozier en de Jozef Plateaustraat. Drie kleine doorgangen geven toegang tot 117 woningen, verdeeld over vier smalle straatjes. De huisjes meten vier bij vijf meter en bieden elk onderdak aan ongeveer vijf personen. De vijfhonderd tot zeshonderd bewoners delen zes latrines en twee waterpompen. Een open riool in het midden van het beluik vangt al het afval op. De naam van hun wijk hebben de bewoners te danken aan de hoofdstad van Nederlands-Indië, een eerbetoon aan koning Willem I en zijn kolonie. Het vergaat de Bataviawijk zoals haar ongelukkige naamgenoot: het is een stinkende modderpoel en een broeihaard van epidemieën.

De Gentse krottenwijken

Gent pikt rond 1800 als een van de eerste Europese steden in op de industriële revolutie. Vooral dankzij de mechanische textielindustrie groeit de stad in enkele decennia uit tot een belangrijk handels- en nijverheidscentrum. De werkhuizen en manufacturen vinden in de verpauperde stadsbevolking een ijverig arbeiderskorps. Hongerig naar extra arbeiders, lokt de industriële hoogconjunctuur de plattelandsbevolking naar Gent met een ongeziene demografische expansie tot gevolg. Omdat er een octrooirecht geldt, moet iedereen die goederen of voedsel binnenbrengt in de stad, daar taksen op betalen. Een logisch gevolg is dat de bedrijven en hun arbeiders zich liever binnen de stadsomwalling vestigen. Algauw is de stad te klein voor al dat volk en die fabrieken. Om het tekort aan ruimte op te vangen, worden op koeren en achtertuinen huizen opgetrokken uit minderwaardige materialen en verhuurd tegen woekerprijzen. Als ook deze ruimtes volgebouwd zijn, verhogen de verhuurders het aantal inwoners per huisje. Tussen 1820 en 1860 rijzen tientallen beluiken van de meest uiteenlopende vormen en omvang als paddenstoelen uit de Gentse grond.

Mareska en Heyman

De ellendige situatie in deze beluiken komt voor het eerst in de openbaarheid als dokter Heyman en professor-dokter Mareska in 1843 in opdracht van de regering onderzoek doen naar kinder- en vrouwenarbeid en de gezondheidstoestand van de Gentse katoenarbeiders. Het rapport is een belangrijke bron om de toestanden in de Gentse beluiken te kunnen reconstrueren. Met de hulp van hun gids ontdekken Heyman en Mareska de wereld achter de gevels van de Gentse beluiken. Hun oordeel is vernietigend: arbeiders hebben niet zozeer te lijden onder de situatie in de fabrieken, het is een gebrek aan gezonde voeding en degelijke hygiënische huisvesting die hun gezondheid compromitteert. Hevig verontwaardigd vragen de artsen zich af hoe het stadsbestuur deze mensonterende uitbuiting al zovele jaren toestaat. De rekening voor deze nalatigheid krijgt de stad de volgende decennia gepresenteerd: pokken, tyfus en cholera maken in het midden van de negentiende eeuw duizenden slachtoffers. De geneeskunde staat machteloos tegen de epidemieën. Artsen kunnen enkel het advies geven huis en leden proper te houden en het alcoholgebruik te matigen. Het begint de stad te dagen dat deze beluiken tikkende tijdbommen zijn voor de volksgezondheid.

Eerste saneringsgolf

De stad ziet een eerste oplossing in het overwelven of dempen van de vele vervuilde grachten en waterlopen. Gent ondergaat een ware metamorfose! Daarnaast gaat de stad over tot de sanering van ongezonde stadswijken via een nieuwe wet die het mogelijk maakt straten en pleinen aan te leggen in bewoond gebied. De financiële kost van de onteigening wordt terugbetaald door de verkoop van de in waarde gestegen percelen. Zo vergaat het in 1861 onder andere de buurt aan de huidige Bagattenstraat. De eerste golf van saneringen verdrijft de bewoners naar de noordelijke stadsrand en zo mogelijk naar nog slechtere beluiken en woonkazernes. Met ‘Prijzen voor orde en netheid’ stimuleert het stadsbestuur de arbeiders tot meer hygiënische zelfdiscipline. Politicus en professor Adolphe Burggraeve benadert net als Mareska en Heyman het huisvestingsprobleem vanuit gezondheidsperspectief. Volgens zijn inzichten verrijst in 1848 het De Vreesebeluik, een modelbeluik naast Batavia, op de plaats waar vandaag de Boekentoren en de faculteit Letteren & Wijsbegeerte staan. De cholera gaat inderdaad aan het nieuwe beluik voorbij maar de stad is toch niet enthousiast over het nieuwe beluiktype: de arbeiders beseffen maar beter niet dat er alternatieven bestaan voor hun lamentabele huisvesting.

Tweede saneringsgolf

De volgebouwde en verkrotte stad krijgt ademruimte als de octrooibelastingen worden afgeschaft in 1860. Zeven jaar later volgt een tweede onteigeningswet waardoor niet alleen buurten, maar hele stadszones kunnen worden gesaneerd. Niets belet het stadsbestuur nog om industrie en bevolking te verdrijven uit het stadscentrum. Van de beluikeigenaars heeft de stad even weinig te vrezen als van de bewoners. Dat zijn vooral middenstanders die toch niet tot het kiespubliek behoren. Het stadsbestuur legitimeert de saneringsgolf met humanitaire argumenten – bezorgdheid over de woonomstandigheden – maar in de praktijk zijn de arbeiders weinig beter af in de nieuwe beluiken. Ook Batavia moet eraan geloven in deze tweede saneringsfase. Hoewel het geplande universiteitsgebouw ook op andere locaties op de Blandijnberg zou kunnen worden gebouwd, valt de keuze op de plek van het Bataviabeluik. Het is voor universiteit en stad een onverwacht voordeel om de wijk – een gevaar voor de volksgezondheid – te kunnen slopen. De definitieve beslissing valt in de kerstperiode van 1881. Anderhalf jaar later wordt de eerste steen gelegd van het Instituut van de Wetenschappen, een burcht van geleerdheid die de wijk een nieuw elan zou geven.

Het lot van de arbeiders

Naar het lot van de driehonderd gezinnen die bij de ontruiming in het beluik wonen, is het het raden. Heel wat arbeiders vestigen zich in deze tweede saneringsgolf naast de nieuwe bedrijven in het noorden, oosten en westen van de stad. De huisvesting is er nauwelijks beter en het zal duren tot de grote arbeidersmanifestatie in 1886 vooraleer het stadsbestuur voorzichtig begint werk te maken van een actief huisvestingsbeleid. Een echte doorbraak komt er pas onder druk van de nieuwe socialistische politici in de gemeenteraad: in 1904 ziet de Gentse Maatschappij voor Werkmanshuizen het licht, zestig jaar na de rapporten van Heyman en Mareska.

Fien Danniau
Vakgroep geschiedenis UGent
19 augustus 2010

Bibliografie

Balthazar, Herman. "Groei tot industriële grootstad" In Gent: apologie van een rebelse stad: geschiedenis, kunst, cultuur.  Johan Decavele (red.), 155-183. Antwerpen, 1989.

Balthazar, Herman e.a. Onderzoek naar de Gentse beluiken: bouwfysische, sociologische, historische en kunsthistorische evaluatie. Gent, 1978.

Dambruyne, Johan e.a. Een stad in opbouw. 2 : Gent van 1540 tot de wereldtentoonstelling van 1913. Tielt, 1992.

Dhont, Marlies. Opgroeien in een beluik : levensloopanalyse van de generatie geboren in 1867 en 1868 in de Gentse Bataviawijk. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, 2004.

Mareska, Daniel en J. Heyman. Enquête sur le travail et la condition physique et morale des ouvriers employés dans les manufactures de coton, à Gand. Gand, 1845.

Pauli, Adolphe en Auguste Wagener, Le nouvel Institut des sciences à Gand. Gand, 1892.

Simon-Van der Meersch, Anne-Marie . "De ingenieursopleiding aan de RUG : in dienst van staat en industrie (1835-1890)." In 150 jaar ingenieursopleiding aan de Rijksuniversiteit Gent (1835-1985), 17-62. Gent, 1986.

Steensels, Willy. "De tussenkomst van de overheid in de arbeidershuisvesting: Gent, 1850-1904." Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 8(1977,3-4) 447-500.

Vos, Bart. De Bataviawijk : studie van een arbeidersbuurt in de eerste generatie (1836-1914). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, 1985.

 

Deel deze pagina: 
Aanmaken herinneringen verbieden

Herinneringen

Volgens Auguste Wagener waren alle partijen voor de afbraak van Batavia

'On pouvait, d’ailleurs, invoquer à l’appui de ce dernier projet, qu’il faisait disparaître des centaines d’habitations ouvrières, étriquées et malsaines, qui constituaient un danger permanent pour la santé publique. La transformation, préconisée depuis longtemps de ce quartier insalubre, connu sous le nom de Batavia, fut accueillie avec grande faveur, et c’est ainsi qu’on se mit d’accord, en 1881, pour adopter le projet complètement réalisé depuis 1890.'

(Beheerder-inspecteur Auguste Wagener (1829-1896) was de wegbreider voor het Instituut van de Wetenschappen)

uit: Adolphe Pauli, Le nouvel Institut des Sciences à Gand. Avec un avant-propos de Aug. Wagener, Gent, 1892, p. 4.

Prof. Adolphe Burggraeve weet dat de toestand in Batavia in 1864, 22 jaar na het bezoek van Maresa en Heyman, nog niet verbeterd is

'Les Drs. Heyman et Mareska ont eu le triste courage de faire la description d’un de ces quartiers, le plus sinistre de tous, car le nom que le peuple lui a donné est celui d’une colonie qu’il considérait comme une terre d’exil et de mort. Batavia, tel aue les Drs. Heyman et mareska l’ont trouvé en 1842, tel il est encore aujourd’hui. Je ne pense pas qu’on voudrait faire naître l’ordre et la décence dans de pareils taudis dignes du moyen-âge. C’est presque heureux pour ceux qui les habitent qu’ils en sortent au petit jour et n’y rentrent que la nuit close. Du moins les ténèbres n’offensent point leurs regards.'

(Arts, hoogleraar en politicus Adolphe Burggraeve (1806-1902), medeoprichter van de Société de Médecine de Gand trok zich de huisvestingsproblematiek van de Gentse arbeider aan)

Geciteerd uit: Bart Vos, De Bataviawijk : studie van een arbeidersbuurt in de eerste generatie (1836-1914), onuitg. lic. verh., UGent, 1985, p. 166.

Prof. Adolphe Burggraeve schrijft over de 'onbewoonbare' Bataviawijk

'Ce quartier, compris entre la rue Neuve St Pierre et celles de Femmes, St Pierre, Basse de Champs, des Baguettes et de Savon, ne renferme pas moins de douze mille à mètres (sic). C'est là que ce trouvent les incroyables impasses nommés (sic) Batavia, comme si le peuple lui même avait voulu les signaler comme un lieu malsain et inhabitable, et ou [Sic] un même propriétaire exploite plusieurs centaines d’ouvriers misérables pour se loger dans des taudis moins immondes.'

(Arts en hoogleraar Adolphe Burggraeve (1806-1902), medeoprichter van de Société de Médecine de Gand (1834), bekommerde zich als politicus over het Gentse huisvestingsprobleem)

Uit : Adolphe Burggraeve, Mémoire sur l’assainissement du quartier ouvrier de Saint-Pierre, Gent, 1851, p. 5.

 

Mareska en Heyman zijn verontwaardigd en geshockeerd over de jarenlange onzichtbaarheid van de vreselijke toestanden in de Gentse beluiken

'Mais il ne nous est plus permis de nourrir cette illusion [van vooruitgang van de stedelijke woon- en levensomstandigheden in vergelijking met de voorbije eeuwen] , que nous avons partagée avec une foule de personnes, depuis que nos études sur l'ouvrier gantois nous ont conduits dans ces cloaques immondes, d'invention moderne, qu'on désigne sous le nom d'enclos ou d'impasses, et qui nous ont fait connaître l'existence d'une seconde ville dans la ville; d'un côté, de l'air, de l'espace et des provisions de santé; de l'autre, tout ce qui empoisonne et abrège la vie, l'entassement des maisons et des familles, l'obscurité, l'humidité, l'infection.
Mille fois, depuis le commencement de notre enquête, nous nous sommes demandé, comment, pendant vingt ans, tous les jours des impasses nouvelles et de plus en plus dégoûtantes, ont pu s'ajouter à celles qui existaient déjà, sans qu'on ait trouvé le moyen d'empêcher une si indigne spéculation, qui compromet la santé et la vie d'une immense partie de nos concitoyens et les détériore jusque dans leurs générations à venir... Qu'il soit honni à jamais celui à qui une sordide avarice inspira la première idée de convertir un jardin étroit et improductif en un labyrinthe de petites demeures obscures, où le pied glisse sur une boue continuellement humide et formée du détritus de substances végétales et animales en putréfaction , et d'où se dégage une multitude de miasmes putrides qui infectent l'atmosphère !!
Nous prions le lecteur de ne pas nous taxer d'exagération avant qu'il ne soit allé lui-même se soumettre à l'impression que l'on éprouve en visitant ces réduits. Nous lui recommandons toutefois de se faire accompagner d'un guide qui connaisse les lieux: sans cette précaution, il parcourrait mille fois les rues où aboutissent les impasses, sans trouver les issues de celles-ci. Quoique natifs de Gand, il nous a fallu l'obligeante intervention deJM. Hensmans ,; médecin des pauvres du quartier de S*-Pierre, pour découvrir les nombreux enclos que renferme cette partie de la ville.'
Nous prions le lecteur de ne pas nous taxer d'exagération avant qu'il ne soit allé lui-même se soumettre à l'impression que l'on éprouve en visitant ces réduits. Nous lui recommandons toutefois de se faire accompagner d'un guide qui connaisse les lieux: sans cette précaution, il parcourrait mille fois les rues où aboutissent les impasses, sans trouver les issues de celles-ci. Quoique natifs de Gand, il nous a fallu l'obligeante intervention deJM. Hensmans ,; médecin des pauvres du quartier de S*-Pierre, pour découvrir les nombreux enclos que renferme cette partie de la ville

(De artsen Heyman en prof. Mareska geloofden hun ogen niet in hun onderzoek naar de levensomstandigheden van de Gentse textielarbeiders)

uit:

Daniel Joseph Benoit Mareska en J. Heyman, Enquête sur le travail et la condition physique et morale des ouvriers employés dans les manufactures de coton à Gand, Gand, 1845, pp. 119-120. FULL TEXT

Mareska en Heyman beschrijven in 1845 het Batavia-beluik

'Batavia se trouve dans la partie haute de la ville, entre la rue Neuve St-Pierre et la rue des Femmes. Il a trois issues, deux dans la rue St-Hubert, et la troisième dans celle des Rogiers. Ces entrées n'ont que la largeur d'une porte ordinaire et peuvent facilement être confondues avec celles des maisons voisines. Il a 100 mètres de longueur sur 30 mètres de largeur moyenne, se compose de 117 habitations et comprend quatre rues, dont trois parallèles et une transversale. Les petites demeures qui les bordent sont disposées de manière à ce que celles qui font face dans une rue sont adossées à celles qui font face dans une autre. Les rues ont 2m,70 de largeur et tiennent lieu de cour; un ruisseau coule par leur milieu et des cordes sont tendues d'une façade à l'autre pour le séchage du linge. On y compte six latrines et deux pompes à l'usage de toute la population. A l'extrémité de la rue transversale se trouve un égout considérable, où viennent aboutir tous les ruisseaux et les conduits des latrines.
Si des 3000 mètres de superficie nous retranchons 1000 mètres pour les rues et le terrain occupé [par les maisons adjacentes, qui ne font pas partie de cette impasse, ainsi que pour l'épaisseur des maçonneries, il ne reste plus pour les 117 habitations que 2000 mètres, donc 17 mètres pour chaque logis. Ces demeures ne comprennent en général qu'un rez-de-chaussée qui sert de cuisine et de chambre à coucher. Dans celles qui ont en plus un étage, la salle du rez-de-chaussée communique, par un escalier ou plutôt par une espèce d'échelle, avec la chambre à coucher.
En admettant que chaque ménage se compose, en moyenne, de cinq personnes, nous obtenons pour la population totale 585 habitants, et 3,4 mètres carrés de terrain par habitant. Ce résultat dépasse tout ce qui a été signalé à cet égard. A Lille et à Paris, dans les quartiers des marchés et des Arcis, où la population a moins d'espace que dans tous les autres, chaque individu occupe encore 8 mètres carrés de terrai.

(De artsen Heyman en prof. Mareska schreven in 1845 een rapport over de levensomstandigheden van de Gentse textielarbeiders)

uit:

Daniel Joseph Benoit Mareska en J. Heyman, Enquête sur le travail et la condition physique et morale des ouvriers employés dans les manufactures de coton à Gand, Gand, 1845, pp. 121-123. FULL TEXT