De band tussen stad en universiteit
Oxford, Bologna, Leuven… Er zijn steden waarin de universiteit zo dominant is, dat hun naam haast synoniem is geworden voor de instelling die ze huisvesten. Telkens gaat het om kleinere steden, doorgaans liggend aan een riviertje, waar de eeuwenlange aanwezigheid van een universiteit zijn stempel heeft gedrukt op het stadsleven, en waar tal van tradities rond town and gown de ronde doen. Dit lieflijke beeld, al te vaak geromantiseerd in campusnovellen en vlagen van Oxbridge blues, verdwijnt bij de grootstedelijke universiteiten die in de negentiende eeuw verschijnen. Zodra de schaal van een stad toeneemt, vermindert immers de impact van de universiteit op het stedelijke weefsel. In hoofdstedelijke metropolen zoals New York, Parijs of Brussel vervullen de aanwezige universiteiten slechts een van de vele grootstedelijke functies; de duizenden studenten, professoren en universitaire personeelsleden die er verblijven, vervluchtigen in de dynamiek van een miljoenenstad.
Gent, studentenstad?
In Gent loopt het natuurlijk nog zo’n vaart niet. Maar als middelgrote provinciehoofdstad valt de stad binnen geen van beide modellen. Ze valt niet samen met de universiteit zoals in een studentenstad, maar anderzijds kan de betekenis van de universiteit voor de stad bezwaarlijk marginaal genoemd worden. Voormalig burgemeester Frank Beke heeft daarom ooit in een toespraak bij de opening van het academiejaar de relatie tussen beide verduidelijkt met het beeld van een veelzijdige stad: ‘Gent is geen havenstad zoals Antwerpen,’ somde Beke toen op, ‘het is ook geen hoofdstad zoals Brussel, het is minder een uitgesproken universiteitsstad dan Leuven en als historische stad moeten we Brugge laten voorgaan. Gent is niet een van die types van stad, maar is het allemaal tegelijk’. Dit beeld van Beke is niet origineel – al in 1990 inspireerde het de auteurs van Gent, de gedeelde stad – maar blijft wel krachtig: in het nieuwe promotielogo dat de stad in 2010 lanceert vindt het opnieuw een uitdrukking in de slogan ‘gent. zoveel stad’.
Dat Gent overigens een universiteitsstad is geworden, heeft het volledig aan zichzelf te danken. In brieven en rekesten doet de stad in 1816 immers verwoede inspanningen om Willem I te overtuigen binnen haar muren een universiteit te vestigen: al de rationele argumenten die ze hiervoor gebruikt, kunnen niet verhelen dat de welvarende burgers van Gent de universiteit willen verwerven om het prestige van hun stad te vergroten. Ze stellen genereus gebouwen ter beschikking, schenken de stedelijke bibliotheek en plantentuin aan de nieuwe instelling en tasten diep in de buidel om haar een ‘Paleis der Hoogeschool’ aan te bieden, de in 1826 voltooide Aula in de Voldersstraat. De toenmalige burgemeester Joseph van Crombrugghe laat zich trots portretteren in een prent waarrond de verschillende instellingen geschikt zijn die hij voor zijn stad veroverde: naast het Justitiepaleis, de Academie voor Schone Kunsten en de Société de Botanique prijkt hier prominent de universiteit. Als voorzitter van het College van Curatoren is in de Hollandse Periode de burgemeester van Gent trouwens een gezaghebbende stem in het reilen en zeilen van de universiteit.
Na 1835 verwijdert de wetgever de bestuurlijke link tussen stad en universiteit, maar wordt het schepencollege bevoegd voor de universitaire gebouwen. Daarnaast groeit er een belangrijk informeel netwerk tussen stad en universiteit. In het culturele en verenigingsleven worden de professoren – meestal woonachtig in de stad – opgenomen in de stedelijke elite, waarin omgekeerd het aantal alumni groeit. Hoogleraren participeren volmondig aan het genootschapleven, en delen ook hun kennis aan de Gentenaars in tal van volksverheffende lezingen en conferenties. De meest wezenlijke zorg bieden ze de Gentse bevolking aan in het Academische Ziekenhuis. Opmerkelijk is het grote aantal professoren dat actief is in de gemeentepolitiek. In de periode 1817-1960 bekleden er 23 verschillende professoren het mandaat van gemeenteraadslid, worden er dertien schepen en één burgemeester van Gent. Hun belangrijkste bevoegdheid is onderwijs: tussen 1858 en 1914 is er in een quasi ononderbroken lijn een universiteitshoogleraar bevoegd voor het onderwijs in Gent.
Een nieuw evenwicht
In de periode voor en na de Eerste Wereldoorlog vindt er een belangrijke wijziging plaats in de verhouding tussen stad en universiteit. In de faculteiten wordt in toenemende mate experimenteel onderzoek verricht en vindt meer en meer onderwijs plaats in seminaries en laboratoriapractica. Deze verwetenschappelijking van de curricula en opkomst van de laboratoriumwetenschap jagen de stedelijke schatkist op kosten. In 1928 is de situatie onhoudbaar geworden: de stad draagt na moeizame onderhandelingen de bevoegdheid inzake universitaire gebouwen over aan de staat. Twee jaar later wordt de universiteit bij wet vernederlandst, wat bij de verfranste burgerlijke elite van Gent het gevoel geeft dat de universiteit haar nu volledig uit handen glipt. In hun ogen is deze Vlaamse onderwijsinstelling een zonevreemd element in het hart van hun stad geworden; uit frustratie richten ze een concurrerende Ecole des Hautes Etudes op, die tot in de jaren 1970 een sluimerend bestaan zal leiden. De wrevel zit diep. Studenten die rondgaan bij de Gentenaars voor Sociale Hulp krijgen tijdens hun brigadetochten nogal eens de deur in het gezicht, met de vlammende mededeling: ‘Nous ne donnons riens aux flamins boches!’
De naoorlogse groei – vooral spectaculair in de jaren 1950 en 1960 – van de studentenaantallen, doet de universiteit verder in omvang toenemen, waarmee ze het niveau van de stad definitief overstijgt. Als werkgever, producent van innovatieve materialen en technieken en als consument van diensten en goederen wordt ze een niet weg te denken motor in de regionale economie. Waar de universiteit in de negentiende eeuw een zaak van stedelijk prestige was, wordt ze nu een van economische noodzaak. In het midden van de jaren 1980 wordt een poging ondernomen om de economische betekenis van de toenmalige rijksuniversiteit te meten. Louter en alleen de bestedingen van de studenten, rekende men toen voor, doen jaarlijks 500 tot 700 miljoen frank terugvloeien naar de Gentse middenstand. Noemde een pientere student het volkje waar hij toebehoorde niet ooit al eens de ‘levensvoorwaarde der herbergiers’, de ‘vreugde der tabakswinkels’?
Terecht merkt burgemeester Daniël Termont op dat het huidige succes van de universiteit er ook een van de stad is: het imago van de Arteveldestad is niet onbelangrijk in de universiteitskeuze van de laatstejaarsstudenten. Bovendien is er ook een keerzijde: de overlast en de druk op de woningprijzen voor de niet-universitaire Gentenaars. Maar een voltijds studentenambtenaar op het departement Onderwijs moet hier soelaas bieden. En met het samenwerkingsakkoord dat hij in 2006 afsloot, hoopt Termont met de universiteit als partner Gent verder te kunnen uitbouwen tot een creatieve kennisstad. Ad multos annos!
[Ruben Mantels]
Literatuur
Het thema stad & universiteit komt aan bod in de internationale historische literatuur: een goede inleiding is B. Theunissen ed., De universiteit en de stad 1800-2000, themanr. GEWINA. Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde, natuurwetenschappen, wiskunde en techniek, 24 (2001, 2). Specifiek voor Gent is er het, weliswaar verouderde, De Rijksuniversiteit Gent en de regio (Werken uitgegeven door het rectoraat van de Rijksuniversiteit te Gent 33) (Gent 1985). Het ontstaan van de ‘stadsuniversiteit’ Gent in 1817 is al meermaals verteld, onder andere door Karel de Clerck, ‘De stichting van de Gentse universiteit’, in: Hoofdmomenten uit de ontwikkeling van de Gentse rijksuniversiteit (1817-1967) (Gent 1967) 5-27.